STUBRU 9

In verband met een en ander zou ik iets willen zeggen over iets. Het was nacht en ik liep alleen door de straten. Zo is in wezen alles samen te vatten. Ik kan het ook niet verhelpen hoor. Het leven is een klucht en de straling is berucht.
Het was waarschijnlijk pure hoeresjans maar in die nacht had ik in een feestlokaal een heteroseksueel meisje ontmoet en na veel gezaag en geslijm had ik haar kunnen overtuigen om mij mee te nemen naar haar kamertje om aldaar eens flink de liefde te bedrijven en dit op een seksuele manier.
Deze toestand kon ook het gevolg zijn van een leugentje om bestwil. Ik had aan dat meisje verklaard dat ik de gitaar speelde bij Noordkaap en dat mijn naam Lars van Bambost was. Want die gasten van Noordkaap die zijn immens populair moet je meerekenen en ze kunnen alle wijven krijgen die ze maar willen en waarom ze dan stuk voor stuk voor een vaste relatie kiezen, dat komt wellicht omdat het van die saaie ouderwetse Limburgers zijn.
Maar goed, op het kamertje aangekomen brak er zonder veel vijven en zessen aldra inderdaad een gesop van jewelste los dat toch niet verstoken was een zweem van poëzie en vrolijke losbandigheid. Dit nemen ze mij ook al niet meer af, zo lag ik voortdurend te bedenken. De hele wereld kan de pot op. Ik ben dan wel een verlaten en arme rondreizende zanger die al bedelend van danslokaal naar danslokaal zijn kostje moet bijeen scharrelen, toch is er zelfs voor de eenvoudigsten onder de mensen een stukje hemel op aarde. Ik kreeg er de tranen van in de ogen, van mijn eigen gedachten. Je moet er immers ook maar opkomen, vind ik.
‘Waar denk je nu aan’, zo vroeg die kleine meid die mij plots hoorde kermen. Ik zei: ‘ik moet je even waarschuwen. Zo meteen dan ga ik met uw goedvinden klaarkomen. Maar als ik klaarkom dan kijk ik altijd een beetje scheel. Aan de basis hiervan ligt, zo vermoed ik, een biochemische reactie’.
‘Dat is niet erg’, zo sprak zij, ‘ik heb al erger geweten. Ik heb eens in kerstverhaal van Kristien Hemmerechts gelezen over een mentaal gehandicapt meisje dat urineerde bij de klaarkomen. Dus dat scheelkijken daar kan ik best tegen. Laat je maar eens goed gaan Lars, jongen, naar mij moet je niet kijken’.
Waar kom je dat nog tegen, zo overdacht ik ontroerd, zulke vriendelijke mensen.
‘OK’, zo sprak ik, ‘dan ga ik ervoor, let nu maar eens goed op’. En inderdaad, mijn stootbewegingen vertoonden op dat ogenblik een gehaast karakter en ik kwam aldra klaar, luidkeels brullend en alle heiligen aanroepend en ondertussen zo scheel kijkend als dat ik maar kon, scheler nog dan een otter die naar een tenniswedstrijd staat te loeren.
Waarop Molly, want zo heette dat meisje, Molly heette ze, in een hevige lachstuip uitbarstte. Als daar maar geen vaginale kramp van komt, dacht ik angstig gedurende haar gebulder.
Ik trok me gezwind terug uit mijn staat van zonde want anders zaten we misschien vast en ik heb ooit al eens op de televisie twee bouviers zien vastzitten. Ik moet zeggen dat deed zeker geen deugd want die ondieren die bleven maar naar elkanders strot bijten.
Alweer een ramp vermeden, zo zat ik na afloop dankbaar en opgelucht te overwegen. Want rampen daar kan ik over meepraten. En in wezen komt het er in dit bestaan slechts op aan te trachten allerlei rampen te vermijden, meer niet. Dat is al een immense opdracht op zich en het is allemaal al erg genoeg. En we moeten ook dankbaar zijn, eeuwig dankbaar voor al het schone dat ons in de schoot wordt geworpen.

Luc De Vos