ALEXANDRA EN KATINKA

Mijn maat Rocky kwam er aan met de ijsjes. We zaten aan de fontein in het Zuidpark achter de bibliotheek. De zon toverde een regenboog in het opspuitende water.

Rocky overhandigde mij het gewenste horentje met een bol pistache en een bol meloenijs, hetgeen ik een geslaagde combinatie vind. Zelf had hij een bol mokka met citroenijs genomen. Ik sprak tot Rocky dat ik thuis daarnet een rozijnenboterham met filet americain met mayonaise en pickles had verorberd. Rocky had nu precies niet veel goesting meer in zijn ijsje.‘Kijk Vos,’ zo sprak hij plots, ‘de zon tovert een regenboog in het opspuitende water van de fontein.’
Dat is immers altijd zo, overpeinsde ik. Met toverkracht heeft het niets te maken. De regenboog is een verschijnsel waarbij door breking van het licht aan de hemel of tegen een achtergrond van water een cirkelboog ontstaat waarop zich alle kleuren van het spectrum in strepen vertonen: het rood van boven en dan oranje, geel, groen, blauw, indigo en onderaan het violet. En toch hebben er ooit mensen bestaan die dachten dat de regenboog de weg was die naar het Walhalla, het godenrijk leidde en dat de oppergod Odin er met zijn achtvoetige paard Sleipnir op voorbij galoppeerde. Hebben die mensen dat werkelijk geloofd of zouden er ook dagen zijn geweest waarop die mensen dachten dat het allemaal toch te zot was om los te lopen, dat soort sprookjes?
Rocky was betoverd door de regenboog in de waterval. Ik zag dat hij aan iets begon te denken dat zijn gemoed bezwaarde. ‘Vos,’ zo zuchtte hij, ‘ik kan maar niet stoppen met nadenken over Alexandra en Katinka. Dat zijn twee vriendinnetjes van mij en die waren gisteren naar de modestad Antwerpen getrokken om kleren te kopen en nu loop ik daar altijd maar aan te denken. Vooral aan die pashokjes waarin zij zich zonder twijfel met zijn tweetjes zullen hebben begeven en elkander in hun ondergoed zullen hebben aanschouwd en wellicht al kirrend en blozend allerlei frullen en babydolletjes zullen hebben gepast, elkander beloerend en betastend, want zo zijn ze wel, die twee ontuchtige stoeipoezen. Ze mochten mij dat nooit verteld hebben. Nu loop ik al de hele dag met mijn kop in de wolken en ik word er ook zo weemoedig van, vooral omdat ik zelf niet deelachtig was aan dat geluk van Alexandra en Katinka, aan die intieme verrukking om de lichtheid der dingen waar blijkbaar alleen jonge intelligente vrouwen toe in staat zijn.’
O mijn God, dacht ik. Het reguliere fantasma van het pashokje met de twee meisjes! Daar had ik zelf ook al honderden malen over gefantaseerd. Ik trachtte Rocky enigszins te helpen: ‘Ziet u, Rocky,’ zo sprak ik, ‘tracht mijn redenering eens te volgen. Let goed op want zij is in tegenstelling tot uw dromen zeer theoretisch. Wat gij werkelijk ziet, Rocky, in uw hersenen, dat zijn als het ware afkortingen van de werkelijkheid, samenvattingen eigenlijk, herhalingen van een beknopt verslag in uw geest, waarbij gij details gaat uitvergroten en die details als een groot sluitend geheel gaat zien. De werkelijkheid verliest gij als zodanig uit het oog maar in uw geest is door een storm der hersenneuronen een nieuwe werkelijkheid ontstaan die heviger is dan de echte werkelijkheid en die sommigen als goddelijk wensen te aanschouwen omdat deze nieuwe werkelijkheid complexer lijkt dan het tastbare en de wereld en het heelal groter laten schijnen dan ze zijn. Zo is het inderdaad mogelijk dat wij bijvoorbeeld de god Odin op zijn achtvoetig paard op de regenboog voorbij zien snellen. Daar is helemaal niets mis mee. Wie dat wil geloven doet daar tenminste geen ander kwaad mee. Luistert, Rocky, uw dromen bezwaren u, maar zolang gij blijft dromen, zij het van regenbogen, zij het van gillende meiden in pashokjes, zolang zijt gij een mens, en is uw ziel nog niet uitgeblust.’
Rocky had het precies niet goed begrepen. Hij barstte in snikken uit en zei, al huilend: ‘ik weet het, Vos, het is onmogelijk, maar ik wou er toch zo graag bij zijn geweest, daar bij Alexandra en Katinka.’

LUC DE VOS