DE OUDE WATEREN

Wat men niet merkt op die prentkaarten uit vroeger tijden dat is de geur van de stal, van de straat, van de goot en het kanaal.

Ik rook die geur van weleer toen ik langs de Visserij liep. Er zijn problemen met de riool aldaar en het water van de Visserij rook zoals in mijn tijd toen ik met een heleboel andere ziekelijk bleke jongens in een rij naar het Van Eyck zwembad diende te gaan om er in de hitte en het zweet mijns aanschijns en omringd door de microben en de kiemen van honderden schreeuwende kinders een valling te gaan opdoen en er vervolgens in diepe vertwijfeling enige lichaamsappen tegen de met zwammen begroeide muur van het kleedhok sproeide omdat die daad mij op dat moment een oplossing bood, een soort vlucht die ik een ogenblik later alweer betreurde, in het besef dat ik nu nog dieper in de modder van mijn onooglijkheid was weggezakt en nergens nog een licht ontwaarde. (Ik schrijf hier met opzet een keer een lange ingewikkelde volzin om het zowel syntactisch als semantisch enigszins boeiend te houden.)
Maar jongens, genoeg getreurd! Vrolijk zijn! Het water geurde zoals in mijn tijd en zoals ik zei, op die oude prentkaarten kunnen we wel enigszins de miserie vermoeden in die beluiken en in die huurkazernes en in die weeshuizen en kostscholen en fabrieken en wat al niet. Maar de geur kennen we niet meer. Het eerste wat de moderne mensen hebben afgeschaft op het moment dat ze modern werden is de geur van hun omgeving. Daarom hebben ze in de loop van de vorige eeuw al hun stinkende kanalen en rivieren dichtgegooid. Het had niets gescheeld of ook de Lindelei was een plein geworden, echt waar, ik heb daar ooit op een lezing de plannen van gezien. Het was de bedoeling de auto’s vanaf de autosnelweg naar de Zuid te leiden en dan via de gedempte Ketelvaart zo naar de parking op het water naast het Justitiepaleis. Dat vonden de politiekers in die tijd de goede politiek. Ze waren verkozen door de kiezers en de kiezers hebben altijd gelijk, waarom er over zeuren, gedane zaken nemen geen keer. Of toch wel, want de heropenlegging van de Nederschelde nadert zijn voltooiing. Waar twintig jaar geleden utopisten nog niet van durfden dromen, dat is nu een werkelijkheid geworden. Een mentaliteit van vrolijkheid en vrijblijvendheid ligt ten grondslag aan deze voluntaristische politiek. Het is in wezen nergens voor nodig om het water terug in onze stad te brengen maar we doen het omdat we het leutiger vinden van op de rivier te kijken dan op honderd geparkeerde wagens. Ik durf het bijna niet te zeggen, maar deze houding lijkt mij het omgekeerde van het cynisme maar ik denk dat daar geen woord voor bestaat, voor het omgekeerde van cynisme.
Het verbaast mij dat onze burgemeester in zijn boek het volgende zegt: ‘Als het van mij afhangt, mogen nog meer gedempte stukken worden opengelegd. Ik ben daar eigenlijk wel nostalgisch over. Maar het kan natuurlijk niet zomaar. Op veel plaatsen zijn er huizen bovenop gebouwd of zit de riolering in de oude bedding. De Tichelrei, de Oude Houtlei, de Kartuizerlaan en Meerhem, de Ottogracht… Het water dat onder die straten zit krijgen we nooit meer terug.’
Ik wil mij nergens mee bemoeien, maar mijns inziens zijn bijvoorbeeld de Tichelrei en zeker ook de Ottogracht perfect terug op te graven. U moet een keer naar die oude prentbriefkaarten kijken. En wanneer u als wandelaar langs die straten gaat ziet u wel degelijk waar het water ooit zijn bedding moet hebben gehad. Wat vandaag onmogelijk lijkt moet als een mogelijkheid voor de toekomst worden beschouwd, anders moeten we alle hoop opgeven en de handdoek in de ring werpen wat betreft de algemeenheid der toestanden.
Begin anders eens de Blaisantvest open te leggen, zeg ik u. Ik heb nog vaag een vermoeden dat daar een kanaal was dat van de Tolhuislaan naar de Rabottorens liep. Dat moet eind jaren zestig geweest zijn, of heb ik dat gedroomd dat ik daar ooit het water zag stromen en kinderen zag spelen aan de oever?

LUC DE VOS