DE LAATSTE DANS

Ik zie langs de baan veel van die affiches die oproepen om naar een bepaald televisieprogramma te kijken waarin bekende Vlamingen aan het dansen gaan, hetgeen mij deed denken aan de danslessen die het Sint-Lievenscollege organiseerde in mijn tijd.

Ik zat daar al zes jaar mijn broek te verslijten en te dromen dat ik ooit een beroemde popmuzikant zou worden. Ik was er helemaal klaar voor. Ik moest alleen nog maar een popgroep in het leven roepen en liederen maken. Ik had al flink staan oefenen voor de spiegel en ook had ik alle antwoorden al klaar voor als ze mij zouden komen interviewen van de Humo. Ik had nog nooit een lief gehad. Ik zat daar op die kostschool waar alleen maar jongens zaten. Ook in de buitenwereld kwam ik geen meisjes tegen omdat ik enigszins verlegen was en nooit een meisje durfde aan te spreken. Kortom, de gebruikelijke kommer en kwel. Mijn leven zat nogal eenvoudig ineen en er gebeurden alleen maar dingen die voor de hand lagen en voorspelbaar waren, zoals het feit dat ik eenzaam zou zijn en geen liefde zou kennen. Niet dat dit mij diep bedroefd maakte. Ik dacht dat dit de gewone gang van zaken was, dat het leven niet bedoeld was om een feest te zijn maar eerder een zaak van blijven ploeteren.
In het laatste jaar van het middelbare onderwijs organiseerde het college dus van die salondanslessen voor diegenen die dat wensten. En dit in samenwerking met de meisjesschool van Sint-Paulus in de Hoogpoort. Ik haatte salondansen, maar dit mocht ik uiteraard niet missen. Die danslessen waren blijkbaar al jaren een traditie. Daar moest iets achterzitten, dat besefte ik wel. Het kon niet anders of die christelijke zielen van het college wilden hiermee de jongens eindelijk een keer in de richting van het andere geslacht sturen, want het moest er ooit wel een keer van komen natuurlijk en bovendien waren het allemaal in principe van die brave katholieke meisjes. Wellicht groeiden op deze danslessen reeds een aantal verbintenissen die later wel zouden aanleiding geven tot een aantal huwelijken. Het kan niet anders dan dat dit de bedoeling moet zijn geweest. Ik bedoel, ze konden evengoed een keer een andere uitstap georganiseerd hebben, een keer naar de cinema of naar een museum, of een toneelstuk spelen of zo, of een bonte avond houden. Nooit of te nooit was er iets te doen op school kwestie van gezamenlijke ontspanning en plots was daar op het einde van onze schoolcarrière die danscursus.
Ik herinner mij nog weinig van het hele gebeuren. Ik weet wel nog dat het in een heetgestookt zaaltje in de Goudstraat was en dat de leraar een oude magere vent was die zijn dochter en zijn vrouw had meegebracht om hem te assisteren. En ik weet ook nog dat hij op een keer tegen mij zei dat als het mij niet interesseerde dat ik het dan mocht afstappen. Ik ben toen heel beschaamd geweest, geloof ik, en ik ben toen dubbel zo hard mijn best gaan doen. Maar ik kon al die aanwijzingen nooit onthouden. Twee passen opzij, drie passen achteruit, een keer rond uw as draaien… Ik ben nooit goed geweest in wiskunde.
De meisjes zelf vielen eigenlijk ook tegen. Ik had mij verwacht aan een bende droomgodinnen doch het waren van die onopvallende types die ook niet veel zeiden en zich verder met hun eigen zaken bemoeiden. En allemaal droegen zij een broek en een trui in een onbestemde kleur om zo weinig mogelijk op te vallen. Er was er eentje bij dat toch mijn hart op hol had doen slaan. Haar naam weet ik niet meer maar ik fluister hem in al mijn dromen. Ze was de enige die immer een jurkje droeg, meestal een lichtblauw wollen jurkje dat haar iets moederlijks gaf. Ze was lang en blond en ze had een ernstige blik. Ze wilde altijd met een gast uit de Latijn-wiskunde dansen, een zekere Jean-Luc die tegen iedereen liep te vertellen dat allebei zijn ouders dokter waren.
Een paar maanden later, toen die danslessen al afgelopen waren, kwam ik haar nog een keer tegen. Er stond een tent aan de watersportbaan en daar werd een grote T-dansant gehouden voor alle scholen naar aanleiding van de honderddagenviering. Opeens stond ze daar voor mijn neus. Ze wist nog mijn naam, hoewel ik zeker wist dat ze nooit naar mijn naam had gevraagd. Ik meen dat zij mij zelfs nooit had opgemerkt, hoewel ik in die tijd een ongelofelijk mooi jongentje was, slank en gespierd en in mijn ogen het licht van een brandende liefde voor het leven. Ze vroeg mij of ik wist of die Jean-Luc daar ook aanwezig was. Ik zei dat ik dat niet wist. Toen ging ze van mij heen. Ik heb haar nooit meer wedergezien.

LUC DE VOS