JOHNNY TORTELLI

Alweer is de Heer waarlijk opgestaan. Hij kan dat, want hij is de zoon van God. Jezus kan alles. Jongens, wat die allemaal niet kan, te veel om op te noemen.

Hij is aldus een der meest bekwame individuen uit de wereldgeschiedenis. Maar wist u dat zelfs Jezus aan zichzelf heeft getwijfeld? Aan het kruis sprak hij in wanhoop die laatste woorden: Eli, Eli, Lama Sabachtani? Jezus huilt: ‘Vader, Vader, waarom hebt Gij mij verlaten?’ Waar is mijn God, vraagt Hij zich af en twijfelt met die gedachte in wezen aan zichzelf want in Jezus Christus zijn God en Mens op volmaakte en onlosmakelijke wijze voor eeuwig in één Persoon verenigd, zo leert het ons de Heilige Roomse Kerk. Er heerst trouwens over deze laatste woorden van Jezus nog steeds de theologische discussie of die woorden niet apocrief zijn toegevoegd aan het evangelie.
In verband met Jezus herinner ik mij een anekdote van lang geleden. In het midden van de jaren tachtig zat ik in Duitsland in het leger in het vervloekte Sauerland. Zuurland, zo noemde ik dat land. Ze hebben er uiterst gure winters. In het plaatsje Winterberg hebben ze zelfs een bobsleebaan. Tot ver in maart zaten we daar ingesneeuwd. Pas met Pasen zette de dooi in en alle soldaten mochten naar huis voor het paasweekend. Ik woonde bij mijn moeder en samen met haar zat ik altijd maar naar televisie te kijken om niet te hoeven denken aan mijn eigen ellendige rotleven dat helemaal mislukt was. De televisie was mijn enige verstrooiing. Ik durfde de mensen niet meer onder ogen komen vanwege de schaamte en de schande in mijn leven. Ik keek in die tijd naar elk programma. Er waren ook nog niet zoveel zenders en zoveel programma’s waren er ook niet. Men moest eten wat de pot schafte. De BRT zond in die tijd bijvoorbeeld ook het volksdansfestival van Erps-Kwerps uit. Die paaszondag gaven ze een verslag van de bloedprocessie van Hasselt. Ik zat er verdwaasd naar te kijken. Romeinse soldaten trokken door de straten van het onooglijke provinciestadje. In het voetspoor van de Romeinen sleepte de figuur van Jezus zich voort met zijn kruis op zijn schouders. De acteur die onze Verlosser gestalte diende te geven zag er eerlijk gezegd afgrijselijk uit. Een vent van ongeveer dertig jaar met lang vettig haar en een baard en lelijke puisten op zijn gezicht. Beweren dat deze man in zijn rol opging zou een ongenuanceerde voorstelling van de feiten betekenen. Deze man strompelde niet, hij trok zichzelf met handen en voeten en met bebloede knieën voort over de kasseien. Zijn ogen waren met bloed doorlopen en hij keek wild en dol van angst voor zich uit. Het schuim stond hem op zijn bek waarin een paar tanden ontbraken. Hij hield niet op met rochelen. Af en toe slaakte hij een rauwe kreet die door merg en been ging. Iemand met een nuchtere kijk op de zaak zou hebben gezegd dat deze jongen overdreef. Dit was niet de ingetogen Christus die op eerder contemplatieve wijze naar zijn kruisdood ging en het lijden aanvaardde als zijn noodlot, als zijn kans om onze ziel te verlossen van de erfzonde. Dit was eerder iemand die zich voor de laatste keer in zijn leven nog een keer goed liet gaan qua lijden en zelfverachting en zuivere agonie. Deze man leek zich daadwerkelijk te amuseren. Op den duur durfden de Romeinse soldaten er niet meer op slaan met hun zweep, kwestie van deze lijdende Christus niet nog wat meer aan te porren tot dat ijselijke gejank.
Diezelfde zondagavond moest ik opnieuw de trein nemen naar Zuurland. Ik vervloekte mijn lot maar ik dacht aan Jezus, die had nog meer moeten lijden dan ik, dat had ik zelf op de televisie gezien. In het station van Landen in Limburg stapte er een milicien uit Hasselt op die ik kende van in mijn peloton en hij vroeg wat ik had gedaan in het weekend. Ik loog dat ik veel lol had getrapt in allerlei lustoorden met allerlei verstandige meisjes maar dat ik ook iets raars had gezien op televisie. Ik vertelde over die rare Jezus uit Hasselt.
‘Ja Vos,’ zei die gast, ‘ik weet wie dat is, dat is Johnny Tortelli. In Hasselt kent iedereen die jongen. Zatten Tortelli noemen ze hem. Ze hebben hem ooit een keer het kruis laten dragen in de stoet en sindsdien wil hij van geen wijken meer weten. Hij leeft er een heel jaar naar toe, naar zijn kruisdraging en hij vindt het geweldig. Hij drinkt wel elke keer vlak voor de processie een bak trappist leeg om er wat beter tegen te kunnen, tegen die foltering.’
En toen dacht ik: zolang de mensen zich in de naam van God amuseren is er eigenlijk niets aan de hand.

LUC DE VOS