MIJN KATER

Ik had een verschrikkelijke kater. Het was een echte schobbejak want muizen vangen, dat deed hij niet. Integendeel, hij was een muizenvriend. Snorrebaard zo luidde zijn naam.

U dacht waarschijnlijk dat ik het niet over een echte kater had bij de lectuur van die eerste zin. U dacht dat ik het had over de kater van de dag erna, wanneer men teveel heeft gedronken. Dat heb ik ook al dikwijls meegemaakt. Maar dat van die kater, dat is niet echt gebeurd. Dat zei ik maar voor de grap. Geloof niet in sprookjes. Die kater die ving echt muizen. Dat was zijn lust en zijn leven. Wij hadden vroeger een boerderij en in het hooi zaten van die vette muizen die Snorrebaard dan moest vangen. Hij was een nuttig huisdier. Ik zag hem zo graag. Hij had een hele lange snor en ook een soort van sik onder zijn kin hangen. Daarom heette hij Snorrebaard. Ik zat dikwijls met hem op mijn schoot voor de kachel te dromen. Hij sliep er zo vredig. Ik streelde zijn wilde haren en krabde op zijn kop. Hij spon als een spinnewiel. Af en toe liet hij een diepe zucht of miauwde plots zacht en geschrokken. Wellicht droomde hij dan van veroveringen en van de jacht. Overdag sliep hij en in de nacht ging hij jagen en vechten. Dat zijn de postmoderne mensen vergeten. Dat katten overdag slapen en gaan jagen en vechten en de liefde bedrijven in de nacht. Hoe dikwijls heeft Snorrebaard mij des ochtends niet begroet met zijn kop vol schrammen en met een mankepoot. Getuigen van alweer een bittere strijd om de heerschappij over zijn territorium die hij had moet bevechten.
Zeven jaren lang was hij mijn vriend. En op een dag was hij verdwenen. Wellicht was hij ergens gestorven op het veld van eer. Ik denk nog dikwijls aan hem. Er is sindsdien in wezen niet veel meer gebeurd in mijn leven. Ik heb dit gezien en dat gedaan, ik heb rondgezworven langs de baan. Ik ben een keer in Engeland geweest. Ik heb wat liederen gezongen in zalen. Dat was het dan. Ik ben voorbij de helft van mijn leven, zo mag ik vermoeden. Iemand vroeg mij deze week wat ik van de rest van het leven verwachtte. Het was in een zaal in Evergem, de plek waar ik vandaan kom. Ik was er in tijden niet geweest. En nu was ik er terug. Terug bij het begin. De bazin van de zaal waar ik moest zijn was de dochter van mijn vroegere meester die mij elke dag een oplawaai gaf. Ik word achtervolgd door symboliek, denk ik soms. Ik moest er allerlei dingen zeggen over mezelf. Daar waren wel honderd mensen op af gekomen, om mijzelf dingen te horen zeggen over mijzelf. En iemand vroeg mij dus wat ik nog verder in dit leven wenste te doen en of ik met tevredenheid terugblikte op de voorbije jaren. En willen of niet, ik moest meteen denken aan Snorrebaard, aan de momenten dat ik met hem op mijn schoot zat te dromen bij de stoof. Ik geloof dat ik toen vaak heb gehoopt dat de tijd bleef stil staan. Dat ik gedurende die stille momenten echt geloofde dat ik echt leefde. Daarna is die kater uit mijn leven verdwenen en heb ik van alles moeten doen waarvan ik voorhand wist dat het allemaal ging mislukken. Zo erg vond ik dat niet. Ik heb nooit echt veel van het bestaan hier op aarde verwacht. Ik wilde wel altijd zanger worden. Op een of andere manier is dat dan eindelijk gelukt. Maar ik heb er veel voor moeten afzien. Veel schande en schaamte heb ik meegemaakt. Vooral omdat ik niet meekon op de school. Weet u wat ik eigenlijk had moeten doen? Toen ik achttien was, had ik mijn waardeloze boeltje moeten nemen en naar Los Angeles verhuizen, de stad van de engelen. Ik was een engel in die tijd. In die stad, daar was ik op mijn plaats. Santa Maria, Reina de Los Angeles, zo luidt de volledige naam van LA, wist u dat? Heilige Maria, koningin van de Engelen. En in die heilige engelenstad, daar had ik dan bijvoorbeeld Axl Rose kunnen ontmoeten of iemand van de Red Hot Chili Peppers en dan speelde ik nu misschien gitaar bij Guns ’n Roses of Velvet Revolver en was ik gezellig verslaafd aan amfetamines. Vorige week in Kortrijk, toen moest ik ook aan Snorrebaard denken. Ik was er samen met Kristien Hemmerechts en Monica Van Paemel, echt waar, om er samen met beide schrijfsters deel te nemen aan een openbaar vraaggesprek. Zo ver had ik het al gebracht in mijn leven, dacht ik, dat ik samen met deze goede vrouwen mijn licht mocht laten schijnen over zaken zoals de liefde, de dood en de zinloosheid van pijn. Snorrebaard moest het weten, zat ik voortdurend te denken. Ik moest ook denken aan dat boek van de schrijver Arnon Grunberg dat ik net had gelezen, De Joodse Messias. De kernzin van dat boek luidt: er is een verzameling pijn zonder betekenis, genaamd de mensheid. Hoe zou het nu zijn met Snorrebaard, dacht ik toen.

LUC DE VOS