STOF EN AS

Het was Aswoensdag vorige week. Het begin van de vasten. Ik ging een assenkruis halen hier in de St-Annakerk om de hoek. De priester bracht de verbrande resten van de gewijde palmtakken van vorig jaar op mijn voorhoofd aan en hij sprak: ‘Vos, van stof en as zijt gij, tot stof en as zult gij wederkeren.’
Die saaie winter is voorbij. Maart, die vuile taart, is aangebroken. De lente zal nu snel weer in het land komen, als het de goden belieft. Weer zal ik vrolijk drinkend van een pul bier langs de kaden van Leie en Schelde lopen, met mijn kop in het zonlicht, de geur van een lentewind in mijn neus. Afgunstige mensen zullen elkander in het oor fluisteren: kijk daar gaat hij weer onze Vos, die leegloper, wat moet er van die jongen worden? Ik zal het mij niet aantrekken en mijn schreden richten naar die goede oude Graslei waar ik de helft van mijn zomernachten en lentedagen slijt, dromend aan de kade, eeuwig dromend.
Van stof en as zijn wij. Een reden te meer om er nu tegenaan te gaan. Ik had vroeger al te veel gevast. De vasten dat is nergens meer voor nodig. Want weet u waarom de vasten in de oertijden is uitgevonden? Omdat de mensen geen eten meer hadden rond deze periode. Al het vlees in de kuipen en al de wintervoorraden waren op. Dus moesten ze wel vasten, de sukkelaars. Zij dienden te wachten en honger te lijden tot een nieuwe lente aanbrak waarin ze opnieuw konden oogsten en eten vergaren. Vandaar ook het spreekwoord: vijgen na Pasen. Vijgen waren een gedroogd noodrantsoen, bij uitstek geschikt om in de winter te eten, wanneer er geen vers voedsel beschikbaar was. Vijgen na Pasen eten is dus zinloos. Noodrantsoenen zijn er om in tijden van nood te eten. Gelukkig zijn de noodrantsoenen afgeschaft want het wordt nooit meer oorlog. En het wordt nooit meer crisis. Nooit wordt het nog zoals vroeger. Dat hebben de democraten beslist.
Hoe weet ik dat nu allemaal, van die vijgen na Pasen? Gewoon door na te denken. Zo moeilijk is dat niet, nadenken. Maar zelfs daar zijn de mensen tegenwoordig te lui en te tam voor. Ze zijn allemaal zo rijk als de zee diep is. Ik heb vorige week aardbeien gegeten. Waar ze die vandaan haalden in dit seizoen, dat is een raadsel. Maar deze wereld is de heerlijkste wereld die er ooit is geweest. Waarom er zich zorgen over maken? En waarom nog de vasten in ere houden? Van stof en as zijn wij en tot stof en as zullen wij wederkeren.
Met deze gedachte in het hoofd richtte ik vorige zaterdag mijn schreden naar de Culture Club. Dat is mijn lievelingsdiscotheek. Ik had ergens een pak geld verdiend dat dringend op moest. Ik bezit niet graag geld, ik gooi het liever door vensters en deuren.
Ze staan wel altijd raar te kijken wanneer ik daar met mijn fiets kom aangereden. Wie rijdt er nu met zijn fiets naar één van de hipste discotheken van Europa, waar heldinnen van deze tijd als Delphine Boël en Delphine Bafort kind aan huis zijn. Maar de Afrikalaan, dat is hier vlak aan mijn deur, ik ga daarvoor niet speciaal de autobus nemen.
In de club was DJ TLP alweer in volle actie. Kent u TLP? Het is iemand die de wereld in zijn handen draagt. Het is iemand als Jimmy Hendrickx of Che Guevara of Justin Timberlake of Jerzy Kozinsky of Ben Affleck of Arnold Schwarzenegger. De juiste man op de juiste plaats.
Er stonden een heleboel dames om TLP heen. Deze dames werden gekenmerkt door hun erotische uitstraling. Zij waren jong en mooi en intelligent en zij amuseerden zich rot. Ze hadden in wezen weinig kleren aan. Vooral onderkleren droegen zij. Het waren de schoonste kleren die ik ooit had gezien. Ik stond er op te kijken als een uil op een kluit. Verschillende van deze dames schurkten zich uit vrije wil met hun bezwete heerlijke lijven rond het lichaam van TLP alsof de zon nooit meer zou opstaan aan de einder. Alsof voor eeuwig deze nacht zou duren. Ik werd er bijna compleet zot van. Ik trachtte mij te concentreren. Van stof en as zijn wij, zo dreunde het voortdurend door mijn brein. TLP leek het zich niet aan te trekken en joeg als een waanzinnige de krankzinnigste dreunen door de gigantische klankkasten die aan het plafond hingen.
Er kwam een meisje iets in mijn oor brullen. Ik geloof dat ze zei: ‘ik ken u ergens van.’
‘Ik ken u ook ergens van, geloof ik,’ zei ik.
Toen wist ik plots niet meer wat te zeggen. Dat heb ik nu altijd in van die discotheken met wildvreemde mensen, dat ik eigenlijk niet goed weet wat ik moet zeggen. Maar ik vond dat op dat moment helemaal niet erg.

LUC DE VOS