Herman Brusselmans: Vriendschapsode voor Luc

Luc De Vos, een zanger en tekstschrijver die poëzie kon puren uit aardse bagger, overleed zaterdag aan acuut orgaanfalen. Herman Brusselmans, hoofdman der Vlaamse lett’ren, schreef deze ode aan zijn overleden kompaan.

Hij was in de verste verte

Niet de minste minnestreel van Vlaanderen

Sterker nog, hij kwam van Wippelgem

En sloeg de Vlaamse muziek aan spaanderen

En stapelde die op tot een monument

Een reus in z’n eigen zelfgemaakte binnenste

Een ster binnen en buiten het grenzeloze Gent

Ik kende hem in flarden en ik kende hem in stukken

We waren limbodansers en we moesten bukken

Voor drank en meisjes en vluchtende woorden

En voor het onheil van een weglopend bestaan

Waar waren de plaatsen en ruimtes en oorden

Die ons zonder struikelen konden ontgaan?

Struikelen deden we toch, we waren struikelaars

Soms laaghangend haar, soms een kuif in ons gemoed

Ik ben nog zonder zonden, maar hij heeft geboet

Ik lijk een blijvende vlam, hij een uitgedoofde kaars

Uitdoving werd pas later dan in deze tijden verwacht

Voor wie wankelt komt de val wel eens zacht

Ofwel keihard, met onbedachte resultaten

Een lichaam in de Kasteelstraat, waar het ligt

In het zicht van ontelbare gebogen bewonderaars

Vrienden, kameraden, drinkebroers, oude maten

Op hen drukt nu iets wat voorbij is, iets heel zwaars

Een periode zonder recht op een einde is afgesloten

Een vos gaat elders op zoek naar z’n streken

Een god met een kleine letter heeft hem teruggefloten

Een Mia, een piranha, een winter is vergeefs gebleken

Hij deed de afwas, hij speelde gitaar, hij had een zoon

Hij liep over straat, een aap met hoed op gaf een teken

En uit niets bleek afgunst, uit niets bleek een kans op hoon

Hij glimlachte, zweeg, ging weg, en dacht zijn gedachten

Hij keerde terug, z’n brein geleid door sommige hogere machten

Oké, hij was een kind van vroegere mensen en vroegere jaren

Dat hij eeuwig oud leek, leek in hem een jonge jongen te baren

Die zwalkte, schreeuwde, huilde, danste en de dans ontsprong

Die herkenbaar was tot onder z’n soms zo vale huid

En als hij naar je gunsten of naar je liefde dong

Dan keerde hij ze later in misschien wel een tienvoud uit

Ik was een vriend maar wist niet of hij verlangde naar de dood

Ik hoorde z’n stem en wist niet of die bestond uit pijn of nood

Achteraf gezien zijn we hem ooit kwijt gaan raken

En waren alle sporen bijster, en was hij op een zaterdag verdwenen

Aan wat hij naliet kan geen levende ziel verzaken

En laten wij, voor één keer, een liedje lang gewoonweg wenen

Of huilen, of een traan laten, of een krop verbijten in de keel

Ja, verdomd aan toe, laten we treuren, langdurig en heel veel

‘Luc De Vos is dood’ Kan men dat werkelijk menen?

Jazeker, hij ging weg, hij nam de plaat en poetste de benen

Missen we hem? We missen hem zeer. We missen hem zeerder dan zeer

En evenmin als ooit, wijzelf, keert hij ooit nog weer

Behalve mogelijk in, boven ons, de donkergrijze lucht

Hij verliet ons terecht met een brul, en niet met een zucht

Herman Brusselmans, Humo