DE VREEMDELING

Rocky, mijn maat, sprak: ‘Vos, ik zou wensen uiting te geven aan een idee inzake de beeldende kunst.’

Ik zei: ‘pas op, Rocky, maak nooit geen slapende koeien wakker. Alles wat gij zegt kan tegen u gebruikt worden, gij moogt er zeker van zijn dat uw meningen als een boemerang in uw gezicht belanden. Ik ben er al jaren mee opgehouden mijn mening te geven. Ik zou op voorhand al mijn advocaat bellen mocht ik van u zijn.’
‘Ik geef ook nooit mijn mening, Vos, ik stel enkel vast. Ik was vorige week kinderoppas bij twee kinderen die bij mij thuis logeerden. Ik was blij want ik zit daar maar alleen sinds mijn lief Rockita de plaat heeft gepoetst, haar bruggen heeft verbrand en in Siberië in een Kolchoze is gaan werken om er zichzelf terug te vinden en mij te vergeten want ik ben toch maar een onnozelaar. Sindsdien ben ik een beetje eenzaam en telkens verheugd wanneer ik mijzelf in het gezelschap van jongeren bevind. Die jongens waren zo moe als een hond van heel de dag te ravotten. Hun huiswerk hoefden ze van mij niet te doen. Ze waren in bad geweest en ze mochten eens gezellig uitpuffen en naar een film kijken. Als de twee wangzakeekhoorns Knabbel en Babbel hadden ze zich op het tapijt onder een dikke sprei genesteld, waar alleen hun roodgloeiende kopjes bovenuit staken. Die ene kleine vroeg of ze eens naar een griezelfilm mochten kijken. Ik antwoordde bevestigend: “gijlie moogt alles,” zei ik. Uit de keuken ging ik cola en chips en frisco’s halen want ik ben van mening dat een goede opvoeding erin bestaat de kinderen zoveel mogelijk hun eigen goesting te laten doen en in de watten te leggen, want als ze nu een gelukkige jeugd beleven en later in hun leven in de miserie geraken kunnen ze nog altijd zeggen: we hebben toch een gelukkige jeugd gehad. Ik bladerde doorheen de filmlijst van de digibox en ik zei: “jongens, we gaan meteen met het strafste beginnen, we kijken naar Alien, met Sigourney Weaver.” Een half uur verder in de film waren de beide jongens bijna gestorven van angst en dan moest het ergste nog komen. Die ene, Knabbel, zat voortdurend met zijn kop onder de sprei te duiken en toch kon hij zich uit nieuwsgierigheid niet inhouden om om de zoveel seconden even te komen piepen om zich meteen uit angst weer te verbergen. Ik had Alien 1,2,3 en 4 al een paar keer gezien, Vos, en iedere keer was ik er alweer niet goed van geweest en ik moest toch ook even op mijn tanden bijten wanneer de scene komt waarin Sigourney die kraamkamer van het moedermonster ontdekt, een zaal vol met ontelbare walgwekkende monstereieren die onder de blubber en het slijm zitten met moeder Alien erbovenop die als een harpij, een Medusa, een afgrijselijk onmenselijke helleveeg op die eieren zit te broeden die de doem van het menselijk ras in zich dragen, want eigenlijk is het ook een zeer filosofische film die de condition humaine, het individu als verworpene in een vijandige wereld, belicht. Vos, op dat moment moest ik denken: waar heb ik dit soort afzichtelijkheden nog gezien? Ik was het voorwerp van een déja vu, zoals ze zeggen. Toen schoot het me te binnen: onlangs op de televisie zag ik een reportage over een bekende Gentse kunstenares die momenteel furore maakt op de biënnale te Venetië; zij bleek het zelfde soort beelden te maken als die welke ik mocht aanschouwen in die film, uit was en allerlei vervreemdende materialen opgetrokken onmenselijkheden.’
‘Rocky, gij bedoelt zeker Berlinde De Bruyckere. Haar vormentaal doet inderdaad een beetje aan de monsters uit Alien denken maar het verschil is dat deze kunstenares het individu als verworpene in een vijandige wereld wil portretteren, als een ziek lichaam waarin een zieke geest berust bij de gedachte aan dood en vergankelijkheid. Terwijl die films enkel bedoeld zijn als entertainment, om de mensen een beetje te amuseren.’
‘Ik weet maar één ding, Vos: noch Knabbel, noch Babbel noch ikzelf hebben die nacht op ons gemak geslapen.’

LUC DE VOS