DE LOEBAS

Mijn maat Rocky sprak: ‘Vos, ik heb gisteren een programma op de televisie gezien zonder Lucas van den Eynde erin. Ik ben er nog altijd niet goed van.’

Ik zei: ‘Ja, Rocky, ik heb dat toevallig ook gezien en ik zat inderdaad te wachten tot Lucas in beeld zou verschijnen en hij kwam maar niet opdagen en toen het was afgelopen voelde ik in mij een diepe leegte ontstaan, alsof er mij iemand iets had afgenomen dat mij rechtmatig toekwam.’ Rocky zei: ‘het is toch iets merkwaardigs, de televisie. Het fenomeen werkt volgens eigen wetmatigheden die aan de logica ontsnappen. Kijk eens wat hier in de gazet staat: de kijker weet nog niet goed de weg te vinden naar Vier, de nieuwe zender van Woestijnvis. Het lijkt mij nochtans niet echt onoverkomelijk, het is niet dat men zich met een bijl een weg moet hakken door een woud van eeuwenoude doornstruiken naar het kasteel van Doornroosje. Op de afstandsbediening van de digibox staat VTM op 1, de BRT op 2, en Vier op 3. Het komt er als het ware op aan niet op nummer 1 of 2 te drukken maar integendeel op het knopje nummer drie om aldus de weg te vinden naar de nieuwe zender. Maar de mensen houden niet verandering omdat de dingen dan niet meer hetzelfde zijn. Zoals ik zei, de televisie is een bizar fenomeen, getuige de alomtegenwoordigheid van onze vriend Lucas, zonder wie een TV-programma als unheimlich wordt ervaren, beklemmend dus, naargeestig, vervreemdend. En dan leest hij nog al die reclame in, onder andere die van Vandenborre, voor en na het weerbericht en ondertussen speelt hij nog mee in talloze toneelstukken her en der te lande en ook nog in Sterren op de dansvloer, schijnt het. Hij is zoals God. Dat stond vroeger in de catechismus: waar is God? God is overal, in de hemel, op de aarde en op alle plaatsen. We kunnen Lucas gerust als een universeel genie beschouwen, niemand anders zou zulk een zware last kunnen dragen.’ ‘Rocky, luister,’ zei ik, ‘ik wens geen kwaad woord te horen over Lucas, die loebas. Ik heb met hem de schoonste tijd van mijn leven beleefd. Moet ik het eens vertellen, Rocky?’ ‘Ja, Vos, vertel eens, jongen, over de schoonste tijd van uw leven.’ ‘Rocky, gij weet dat ik als zanger altijd maar de grote Jan moet uithangen op de bühne. Niet dat het mij tegensteekt, integendeel, ik hang graag de grote Jan uit. Maar op een dag in het jaar 2004 kreeg ik het verzoek en tegelijk de opdracht van onze andere vriend Tom Van Dijck om samen met mijn maat Tommy Pintens op tournee te trekken met het toneelstuk Kaatje is verdronken waarin Tom en Lucas de hoofdrollen zouden vertolken. Jongens, wat een heerlijk geluk om eindelijk eens niet zelf de grote Jan uit te moeten hangen, daar zorgden Tom en Lucas voor. Tommy en ik moesten alleen af en toe op het podium kruipen om een liedje te zingen. Een half jaar lang trokken wij van stad tot stad met dat schitterende theaterstuk waarin de lachsalvo’s niet van de lucht waren. Zelfs bij de laatste voorstelling zaten Tommy en ik in de coulissen nog tranen met tuiten te lachen. We hadden ook zelf een klein rolletje: op een onbewaakt moment moesten Tommy en ik op de scene springen met een muts op onze kop. Lucas moest woedend op ons toestappen en brullen: ‘Wie zijn dat?’ En Tom Van Dijck moest dan zeggen: ‘dat zijn kabouters.’ En toen kwam steeds dat noodlottig moment. Lucas kwam op een halve meter van ons gezicht staan en brulde: ‘zo zo, kabouters!’ Er bestaat zoiets als de slappe lach die tot een gevaarlijke vorm van verstikking kan leiden. Daaraan waren Tommy en ik telkens ten prooi en we moesten zorgen dat we snel weer van dat podium af waren of we waren er in gebleven. Ik zeg het, Rocky, humor is het allerhoogste in de kunsten. Iedereen kan een onbegrijpelijk gedicht schrijven of een conceptuele installatie in elkaar flansen, maar mensen doen lachen, dat is enkel voor de allergrootsten weggelegd. Het was, zoals ik zei, een van de schoonste tijden in mijn leven en ik mis hem, onze Lucas, die loebas. Gelukkig zie ik hem regelmatig op de televisie.’

LUC DE VOS