ZO ZIJN DE DINGEN HELAAS

Wanneer er in de toneelstukken van William Shakespeare iemand ten tonele verschijnt, bijvoorbeeld de aartsbisschop van York, dan schrijft onze goeie oude Willy: ‘enter: the Archbishop of York.’
Tegenwoordig, als men ironiserend gewichtig wil doen, gebruikt men die term ‘enter’ ook in ons taalgebied, in de journalistieke media vooral, om iemand aan te kondigen die zo meteen binnen het verhaal een dramatische wending teweeg zal gaan brengen. Pieter De Crem bijvoorbeeld. We lezen in de gazet zoiets als het volgende: ‘Alles was peis en vree. Enter: Pieter De Crem. Toen gingen de poppen aan het dansen.’ Vanwaar dit exposé? Voor de mensen die dat begrip niet kennen. Omdat ik zo meteen ook het woord ‘enter’ zal gebruiken. Ik wil altijd alles uitleggen, uit schrik dat de mensen mij niet gaan begrijpen. Ik ben niet zo voor dat cryptische binnen de literatuur maar meer voor het opene.
Ik zat dus in de cinema te kijken naar de première van de Helaasheid. Ik kort de titel van de prent hier al meteen af. Immers iedereen weet waarover ik heb. Enter: de sociaal assistente, een zekere mevrouw, Fockedey genaamd. Ik begin onmiddellijk te zweten en mijn billen dicht te knijpen en ik denk: o neen, lieve heer Jezus, laat deze kelk aan mij voorbijgaan, zeg het niet, het hoeft echt niet, alstublieft, ik smeek u, Jezus. Doch daar meteen neemt, desalniettemin, niettegenstaande, vader Strobbe reeds het woord en al lachebekkend verklaart deze man: ‘Fockedey? Het is niet waar, zeg! Hahaha, a fuck a day keeps the doctor away.’ Kortom, u kent het vervolg: de hele zaal plat, het tengere oude vrouwtje naast mij afgevoerd uit de zaal met zuurstofmasker, hier en daar verstikkingsverschijnselen en buikspierverrekkingen van het harde lachen bij de mensen. Sommige dingen wat de humor betreft liggen helaas voor de hand. Andere zijn dan weer voorspelbaar en soms ligt de bal voor het doel en hoeft men hem er enkel maar in te schoppen. Maar soms dan ligt de bal al in het doel en dan is het zinloos er nog een keer tegenaan te trappen. Dat gevoel had ik. Dit hoefde echt niet. Maar blijkbaar was ik de enige die deze gevoelservaring ervoer. Want zoals gezegd, de rest van de aanwezigen in de zaal vonden deze mop overweldigend.
Ben ik dan zulk een moeilijke vent? Helemaal niet, integendeel. Ik heb mijn humor het liefst simpel. En ik zou bij deze onze vriend Dimitri – u weet allen wie ik bedoel – van harte willen feliciteren met het hele succesverhaal, ik heb daartoe nog niet de kans gehad. Ik leerde Dimitri kennen acht jaar geleden. Wij zaten samen in het literair maar eerder luchtig programma Collage op Studio Brussel. Dimitri was presentator en ik politiek commentator. We hadden een fijne tijd een heel seizoen lang. Ik leerde hem kennen als een vrolijke Frans die gaarne muziek hoorde. De stukken die hij voorlas klonken wrang en scherp. Hij had toen ook reeds drie kleine boeken geschreven. Ik moet in die tijd wellicht de enige normale mens geweest zijn die deze drie boeken in zijn bezit had. ‘t Waren alweer bittere verhalen in een heel doorwrocht en zelfs archaïsch Vlaams. Ik las het proza met graagte maar ik besefte dat dit soort literatuur voor een gemiddelde lezer wat te bewerkelijk en daarom te hoog gegrepen was. Deze schriftuur, zo meende ik, wordt wellicht met prijzen overladen door de kenners, maar bij het grote publiek wordt dit nooit wat. Hoe tot mijn innige vreugde heb ik mij toen vergist! Zijn vijfde roman De Helaasheid werd een bom en de rest is geschiedenis. Een familielid van mij, die als elke normale mens nooit boeken leest, verklaarde op een gegeven moment: ‘ik ga een boek kopen.’ Ik vroeg: ‘het welke dan?’ Hij sprak: ‘iets van Jimmy Verhulst, Zo zijn de dingen helaas, of zoiets.’ Toen brak mijn klomp. Dit was pure magie. Zoals God, uiteindelijk: in de hemel, op aarde en op alle plaatsen. Toch opperde iemand: ‘moet ik nu echt dag aan dag en overal die blote achterwerken aanschouwen, is er geen ontsnappen meer?’

LUC DE VOS