HET CONFLICT

Mijn maat Rocky had last van liefdesverdriet. Om zijn gedachten wat af te leiden nam ik hem vorige week mee naar Opwijk, naar de Rock Rally. Hij moest dringend een keer weg uit Gent. Alles in deze vervloekte stad, zo zei hij, herinnerde hem aan wat hij niet krijgen kon. De stad waar zij woonde. Zijn beminde Bambi die van hem niet moest weten.
Wij dus in zijn camionette naar Opwijk in het verkavelde Land van Aalst om er jonge mensen op het podium liedjes te zien spelen. Dat doet altijd deugd.
Rocky reed. Naast hem zat ik in te dommelen. Ik was zeer moe. Ik had de vorige dag iets te vieren gehad. Een kleine overwinning op mijzelf. En daarom had ik samen met Rocky flink de bloemen buiten gezet in de Culture Club, mijn lievelingsdiscotheek. Ze hebben er van die palen waar paaldanseressen in de rondte dansen. Rond een uur of vier moet ik, naar Rocky mij achteraf vertelde, op één van die palen geklommen zijn, tot tegen de hoge nok van die uitermate stijlvol ingerichte discotheek. En toen ben ik van uit mijn hoge positie het publiek in gedoken om die discotheekgangers het verschijnsel stagediven te demonstreren want ik vond het jammer dat er in die discotheken nooit gestagedived werd. Stagediven, dat is immers één van mijn lievelingshobby’s. En toen hebben ze mij met tien man moeten buiten werken, geloof ik. Zo enthousiast was ik naar het schijnt. Wat een heerlijke avonturen beleef ik toch dag in dag uit. En wat heb ik toch een verrukkelijk leven. Nu nog proberen gelukkig te worden en dan zijn we er. Maar zoals ik reeds vaak zei, geluk dat is iets voor vrouwen en kinderen.
Nu zat ik dus in te dommelen terwijl we aan het rijden waren. De beste remedie tegen indommelen is een frisse pul bier te drinken. Ik gebood mijn kameraad halt te houden aan het pompstation van Wetteren.
Ik zei tegen Rocky dat ik in de winkel een pils ging halen, zo een levensgrote pils van een halve liter.
‘Wilt gij er ook één hebben?’, vroeg ik.
‘Neen, ik ben gestopt met drinken,’ zei Rocky, ‘sinds vanmorgen. Ja Vos, ik voelde mij niet echt lekker van onze party in de Culture Club gisteren en toen heb ik besloten van niet meer te drinken.’
Ik stapte de winkel van het pompstation binnen en ik moet eerlijk zeggen, ik had plots ook niet veel zin meer in een pils. Ik had eigenlijk nergens zin in. Ik voelde mij niet echt lekker, moet u weten. Ik stapte daarom richting uitgang. Ik zou straks misschien iets drinken, in Opwijk. Nu dacht ik er plots aan: wanneer ik met lege handen naar de camionette zou terugkeren dan zou Rocky wellicht vragen waarom ik geen bier had gekocht. Daar had ik nu totaal geen zin in, om te antwoorden op die vraag. U kunt dat soms hebben dat u totaal geen zin heeft om vragen te beantwoorden. U hebt liever dat de mensen u gerust laten en zich met hun eigen zaken bemoeien. Ik weet iets, dacht ik bij mijzelf: ik koop toch een blik bier, dan zal Rocky niet van die ambetante vragen beginnen stellen. Op het moment dat ik naar het rek met het bier liep, zag ik plots het absurde in van deze situatie. Waarom zou ik nu met opzet een blik bier kopen waar ik geen zin in had, enkel en alleen om de lastige vraag waarom ik geen bier had gekocht te vermijden?
Ik stapte, vervuld van twijfel maar toch ook met een zekere trots de deur van de winkel door. Wat dacht hij wel, die onnozelaar, dat ik speciaal voor hem een blik bier zou kopen dat ik eigenlijk niet lustte.
Ik schoof in de camionette en het eerste wat Rocky vroeg was: ‘wel, waar is uw bier?’
Ik dacht dat ik ging ontploffen.
Ik brulde: ‘ik had het gedacht dat gij dat ging vragen, onnozelaar. Denkt gij nu echt dat ik speciaal bier ga kopen dat ik niet moet hebben! Moeit u met uw eigen zaken!’
‘Maar Vos, ik wilde gewoon vragen waarom gij geen bier hebt gekocht, waarom zijt gij nu kwaad?’
‘Omdat gij zo voorspelbaar zijt, dommerik, daarom! Kunt gij nu nooit een keer origineel uit de hoek komen, gij met uw eeuwig liefdesverdriet, met uw zoektocht naar het geluk en met uw domme vragen. Moet ik u een keer wat zeggen: geluk dat is iets voor vrouwen en kinderen en zeker niets voor dommeriken zoals gij. Weet ge het nu, kieken!’
Rocky was ondertussen in tranen uitgebarsten. Ik nam hem in mijn armen.
‘Ja, huil maar eens goed, lieve rechtvaardige jongen. Ik zie u graag.’
Ik kuste zijn vettige zwarte haren. Deze jongen moest en zou gelukkig worden. Daar zou ik persoonlijk voor zorgen. Hoe ik dat aan boord moest leggen, dat was mij een raadsel. Misschien met Gods hulp.

LUC DE VOS