AAN HET NOORDZEESTRAND

Nu is de glorieuze zomer voorbij en moeten wij ons storten in alweer een winter van discontentement. Aldus zou Shakespaere het eventueel formuleren. Schrijven, het is een vak.

Voorbij, voorbij, die geweldige zomer van 2003. Die zomer waarin ik tot mijn verbazing diende vast te stellen dat de monokini voorgoed uit het strandbeeld is verdwenen. Dat wist ik dus niet. Dat was aan mij voorbijgegaan. Het was blijkbaar slechts een mode in de jaren tachtig en negentig. De monokini was er de oorzaak van dat ik niet meer durfde naar de zee te gaan op den duur. Niet dat ik ooit veel naar de zee ging. Toen ik nog klein was gingen we met de familie ongeveer een keer per jaar en er kwam altijd miserie van. U kent dat wel, die eeuwenoude rituelen:
‘Krijg ik een wafel, ma?’
‘Neen, gij krijgt geen wafel, gij hebt daarjuist al een babbeluut gekregen en ge hebt hem na drie keer lekken weggesmeten.’
‘Ik eet dat niet graag, babbeluten.’
‘Ge hadt er zelf om gevraagd, om een babbeluut’
‘Maar dan wist ik nog niet dat dat zo slecht was, babbeluten. Krijg ik een wafel alstublieft?
‘Zijt gij zot geworden, met dit weer een wafel! Ge hebt al een babbeluut gekregen en stop met zagen.’
‘Krijg ik toch een wafel alstublieft?’
‘Ik ga u een keer een wafel tegen uw kop geven als ge blijft neuten. En zeggen dat wij in de oorlog niets hadden. Niets zeg ik u, nog geen varkenspoot om op te knagen. En gij durft zulk een goeie babbeluut weg te smijten. Dat is ons here van zijn kruis roepen. Het is hemeltergend, zeg ik u!’
Ik waagde mijn laatste kans en zei: ‘ik wil een wafel.’
Het onvermijdelijke trad in voege. Het stond al vast eeuwen her. Het stond in een dik geschiedenisboek dat God aan het begin der tijden had geschreven. Er bestonden alleen dingen die voor de hand lagen, nooit gebeurde er iets nieuws, iets onverwachts, enkel het voor de hand liggende: moeders hand vloog uit. Er steeg een krijsen op dat horen en zien deed vergaan, midden op de dijk.
‘Zwijgt, de mensen staan naar ons te kijken, stuk verdriet. En het is de laatste keer dat we met u ergens naar toe zijn geweest.’
Toen kreeg ik toch nog een wafel met slagroom. Het was een ongelofelijk slechte wafel die ik na drie happen al niet meer moest hebben en die moeder nog heeft moeten opeten.
Van geen wonder dat ik op latere leeftijd niet echt stond te springen om mij naar onze vermaledijde Belgische Noordzeekusten te begeven. Dit vanwege deze nare ervaringen die op eenvoudige Freudiaanse wijze te duiden zijn. Psychologie kan soms makkelijk zijn.
Toen ik in het midden van de jaren tachtig mij dan toch een keer door een paar maten liet overhalen naar zee te rijden was de monokini in volle hevigheid losgebarsten. Hij was vanuit Frankrijk tot ons gekomen in al zijn gruwelijkheid. Ik was achttien en ik had nog nooit de naaktheid ener vrouw aanschouwd. Daar was die naaktheid plots in volle glorie overal rondom mij. Ik wist niet goed waar eerst kijken. Tegelijk diende ik voortdurend uit schroom mijn blik neder te slaan. Niet naar kijken, dacht ik met het zweet op mijn bolle wangen, anders gaan ze kwaad worden. Ik werd geconfronteerd met mijn eigen nietigheid. Hoe kon deze schoonheid ooit ten prooi vallen aan de handen van de puistige verschoppeling die ik toen was? Ik trachtte te doen alsof het gebeuren ook voor mij de gewoonste zaak van de wereld was en ik als mondain wereldburger op de hoogte was van de geplogenheden van postmoderne vrouwen die zo natuurlijk en vrij met hun lichaam omgingen. Dat had ik allemaal gelezen in het Rijk Der Vrouw van die jaren, maar ik geloofde er niets van. Dit alles was een complot tegen mij, ja tegen mij, om mij krankzinnig te maken van onvervuld verlangen. De beelden die zich op mijn netvlies brandden deed ik die nacht in bed opnieuw voor mijn geestesoog verschijnen, wat mij nog wanhopiger maakte. Sindsdien zorgde ik er voor zoveel mogelijk de kust te vermijden.
Tot deze zomer dus. Jongens, wat was het heet! Ik dacht: ik ga gewoon eens zwemmen in de zee en ik bemoei mij verder nergens mee, mij gaan ze niet zot maken. Maar, wat was dat? Tot mijn opluchting was de monokini verdwenen. Overal bikinis en badpakken. Hebben de Belgische vrouwen plots ingezien dat ze mensen zoals ik niet nodeloos mogen pijnigen? Als dit het geval is dan kan ik hen enkel toejuichen en hen bedanken voor hun rechtvaardigheid.

LUC DE VOS