MIDDEN IN HET FEESTGEWOEL

Ik werd wakker onder een boom. Ik bevond mij in het Baudelopark. Ik dacht: het is woensdagmiddag en de Gentse feesten zijn nog maar halfweg. Wat een opluchting! Stel u voor dat ze al voorbij zouden zijn. Dat zou pas een ramp wezen! Ik zou in huilen uitbarsten, denk ik.

Wat moest ik vandaag alweer doen? Niets, eigenlijk. Niets, zoals altijd. Ja, vanavond natuurlijk gaan spelen met mijn popgroep in de Minard, zoals elke dag. Maar dat is makkelijk want ik ken al die liedjes al jaren van buiten. Van voor naar achter en van links naar rechts. Zo is het niet moeilijk natuurlijk om succes te hebben.
Plots schoot er mij iets te binnen. Was dat vandaag niet dat ik naar het debat moest? Inderdaad. Men had mij vanwege de parastatale commissie uitgenodigd om deel te nemen aan het politieke debat van vandaag in het Nieuwpoorttheater, u kent dat wellicht, maar waarschijnlijk niet. Elke namiddag wanneer de meeste onder ons nog in bed liggen, houdt men in het Nieuwpoorttheater politieke debatten. Met de bedoeling de wereld te verbeteren. Soms helpt het en soms niet. Ik zeg altijd: men weet maar nooit waar het goed voor is. Ik had mij de vorige dag met zorg voorbereid op mijn tussenkomst. Het zweet brak mij uit. Waar bevonden zich mijn dossiers? Wellicht ergens in de goot op de Vlasmarkt. Ik voelde in mijn achterzak. Alweer een opluchting. Daar zat het enige document dat ik echt nodig had en dat een einde ging maken aan elke politieke discussie.
Ik donderde zonder veel vijven en zessen de zaal binnen. Het debat was reeds in volle gang. Driest en ongevraagd nam ik het woord.
Ik zei: ‘dames, mijne heren, er waren hier gisteren op de Gentse Feesten naar verluidt alweer ongeveer een miljoen mensen op pad. Toch jammer dat het crisis is. Mocht het geen crisis zijn, dan konden wij ons nog meer amuseren. Ik heb echter een document meegebracht en ik lees hier tot mijn afgrijzen in het Staatsblad van deze week het volgende: zoals de regeringsverklaring het zegt zal de nieuwe regering aantreden op het moeilijkste ogenblik van de jongste dertig jaar. Een ommezwaai in het totnogtoe gevoerde sociaal–economisch beleid is onontbeerlijk. Onze economische en sociale toestand wordt in deze tijden inderdaad gekenmerkt door een zeer hoge werkloosheid, ongeveer 10 procent van de actieve bevolking, door een fel onevenwicht van de lopende balansbetaling gelijk aan ongeveer 6 procent van het BNP en door een structureel deficit van de openbare financiën voor het geheel van de publieke sector, gelijk aan om en nabij 16 procent van het BNP. Wij bevinden ons derhalve in een noodtoestand.
Tot zover, geachte leden van de vergadering, dit excerpt uit het Staatsblad van deze week. Met andere woorden: het is crisis. En deze crisis is hopeloos. Hier raken we nooit meer uit. We zijn verdoemd!’
Hier liet ik een pijnlijke stilte vallen.
De debaters zaten verbijsterd in mijn richting te staren. Een van hen, een oudere dame van een actiecomité tegen iets, was in tranen uitgebarsten en riep: ‘inderdaad, hij heeft gelijk, het komt nooit meer goed, we zijn verdoemd!’
Ik nam glunderend opnieuw het woord: ‘nu heb ik u eens goed liggen allemaal. Denkt gij nu werkelijk dat ik dat afgrijselijke Staatsblad ga lezen? Dat laat ik over aan mensen die er verstand van hebben. Het fragment van daarnet komt uit de regeringsverklaring van 1981, nog van in de tijd van Wilfried Martens. Ik zag het toevallig staan in een oude cursus sociologie die ik nog liggen had van vroeger toen ik nog vruchteloos het eerste jaar pol en soc studeerde. Ik sloeg die cursus gisteren uit nieuwsgierigheid een keer open en mijn oog viel op die verklaring van Wilfried Martens en zijn kornuiten en ziedaar dus de feiten: het is inderdaad altijd en immer crisis, vroeger al en ook nu. En in de toekomst zal het zeker ook crisis zijn. Dat is immers goed voor de economie. Kijk maar naar de Gentse Feesten, die worden elk jaar groter en groter. De mensen zijn nog nooit zo gelukkig geweest. Ze hebben nog nooit zo veel lol getrapt als dit jaar. Leve, dus, de crisis!’
De debaters waren dolblij. Zowel de linkse als de rechtse. Ze konden rustig nog eeuwen doorgaan met hun redetwisten. Een oplossing zou er toch nooit komen. Toch werd na mijn interventie het politieke debat stilgelegd. Iedereen spurtte naar de toog om te drinken op die goede oude eeuwige crisis.
Ik zelf stortte mij alweer in de kolkende feestmassa. Men wist nooit waar het goed voor was.

LUC DE VOS