KEIHARDE SOFTPORNO

De dagen van het filmfestival zijn weer aangebroken. Dat betekent dat oktober is begonnen en dat we maar drie maanden meer hebben te gaan tot nieuwjaar. Vanaf 1 januari kunnen we alweer beginnen uitkijken naar de nieuwe lente en naar de Gentse feesten.

Aldus zit mijn biologische klok in elkaar. Ik zie de herfstmaanden vooral als een tijdsbrug die ik geestelijk moet slaan tussen periodes van feestgedruis en vermaak. Aldus is het filmfestival voor mij vooral een ijkpunt in de tijd dat mij hoop verschaft op een nakende tijd van vreugde. Ik kan het ook niet verhelpen. En ik ben zelf nooit een grote filmfan geweest. Het is de schuld van mijn vader, denk ik. Die mens is nu allang dood maar ik weet nog dat hij mij altijd zat te kwellen met zijn dwaze opmerkingen wanneer ik als kind naar een film zat te kijken. ‘Dat is allemaal niet echt,’ zo sprak hij. Wanneer er bijvoorbeeld mensen op een boot naar Amerika vaarden in een film dan zei hij dat ze dat hadden gefilmd in een badkuip met een speelgoedbootje. En wanneer ze in een auto reden dan zei hij: ‘Kijkt goed, ze rijden niet echt in een auto, ze hebben alleen een stuur vast en ze zitten gewoon op een stoeltje voor een scherm en op dat scherm draaien ze een filmpje dat ze op voorhand hebben gedraaid.’ Het viel mij inderdaad op dat de acteurs altijd maar aan dat stuur zaten te draaien zonder dat er op de achtergrond werkelijk een bocht werd genomen.
Aldus ging de magie van het filmgebeuren totaal verloren, dankzij die dwaze opmerkingen van mijn vader. Wij gingen thuis ook nooit naar de cinema. Ik ben in mijn jeugd maar één keer naar een film gaan kijken en dat was Saturday Night Fever, samen met mijn zuster die verliefd was op John Travolta. Dat vond ik de beste film aller tijden, moet ik eerlijk zeggen. Nu nog steeds trouwens.
In die tijd waren er veel cinema’s in Gent. Wel twintig, denk ik. Allemaal van die ouderwetse zalen met gordijnen en afbladderende lambriseringen aan de muur. Toen ik achttien was werd de Decascoop gebouwd en plots wilde iedereen daar heen. Al die andere cinema’s waren gedoemd te verdwijnen. Onder andere de Rex aan het station en de Savoy in de Kortedagsteeg trachtten wanhopig het hoofd boven water te houden met het vertonen van goedkope erotische prenten. Ik herinner mij nog een film met Joan Collins die ik zag in de Savoy. Zij was in het begin van de jaren tachtig een Engelse actrice die in de jaren zeventig nog een aantal successen had gekend maar die toen als veertigjarig lustobject al flink op haar retour was en met de moed der wanhoop het hoofd boven water trachtte te houden met het figureren in erotische VT-4-thrillers avant la lettre. Ik weet nog goed dat ik twee maal haar tepels heb gezien en ook een keer haar naakt achterwerk maar dat was achter het glas van een douchecabine. Ik kon het niet goed zien, er was te veel stoom. Een jaar later zag ik Joan Collins opnieuw opduiken in de serie Dynasty en ik dacht: maar kijk, dat is diezelfde mevrouw van in die film in de Savoy. Zij werd een wereldster en alle venten op heel de wereld wilden haar naakt zien en ik was een van de enigen in België die haar min of meer naakt had gezien in die film van een tijd geleden.
Niet dat ik zo vaak naar die films ging kijken. Daarvoor was ik te arm en te beschaamd. Ik was natuurlijk bang dat ik iemand zou tegenkomen die ik kende in die cinema’s. Het was ook altijd wanhopig wachten geblazen op een van die zeldzame naaktscènes in die rotfilms. Ik weet nog dat ik een keer uit cinema Rex aan het station ben weggelopen omdat die naaktscènes maar bleven op zich wachten. Ik had op dat ogenblik een existentiële crisis, zo meen ik. Ik dacht: ik zit hier in een cinema met een aantal oude venten te wachten tot er een beeld van een naakt vrouwmens te voorschijn komt. Ik zit hier mijn tijd te verdoen. Ik was twintig jaar, ik moest dringend iets maken van mijn leven. Ik was dol van levensvreugde toen ik uit die donkere zaal in het volle zonlicht stapte en dacht: nu gaat mijn ware leven beginnen. Ik stapte naar de bushalte en toen ik met een blijde lach op mijn gezicht op de bus wilde stappen, merkte ik dat ik mijn portemonnee was verloren met daarin mijn busabonnement, waarschijnlijk door te zitten schuiven op mijn stoel in de cinema. Ik trad met mijn bolle rode kop de zaal opnieuw binnen, waar het aardedonker was. Ik wist bij god niet meer waar ik had gezeten. Mij stond niets anders te doen dan alle rijen in het donker te doorzoeken. Die paar venten in de zaal waren er niet gerust in. Na een paar minuten zoeken had ik mijn portemonnee gevonden. Maar het waren de langste minuten van mijn leven geweest.
Die zoektocht, zo zou achteraf blijken, zou een metafoor worden voor mijn eigen bestaan: ik was op zoek naar iets wat ik had verloren en dat in het duister verborgen lag.

LUC DE VOS