IN HET NIEUWE BOS

Soms gebeuren er onwerkelijke, gedroomde dingen in het echt. Ze lijken onwerkelijk omdat degene die de gedroomde dingen droomt er niet met heel zijn hart en ziel durft in te geloven.

Er was een actie van een tijdschrift uit onderwijskringen waarbij aan een aantal min of meer verdienstelijke Vlamingen, waaronder ik, de kans werd geboden een uur les te geven aan leerlingen naar keuze. Dat mochten kleuters zijn maar ook studenten aan de universiteit.
Ik draag een diep tragisch gevoel van schande en schaamte mee uit mijn eigen schoolverleden. Ik was te dom om advocaat te worden maar ook te veel een leeghanger om een echt beroep te leren dat zoden aan de dijk zet, zoals treinmachinist. Bij andere leerlingen schreef de leraar op hun rapport van die geijkte zinnetjes zoals: ‘Jantje kan wel maar hij wil niet.’ Bij mij schreven ze: ‘Vos wil wel maar hij kan het helaas niet.’ Ik was een van die velen in deze samenleving die niet echt compleet achterlijk waren maar net niet goed genoeg om enig verschil te maken. Ik was een lid van de grijze middelmaat. Ik zat altijd maar te wachten tot er iets gebeurde in mijn bestaan, in plaats van zelf enigszins de boel te gaan forceren. Dat het dan toch enigermate gelukt is om een deel van mijn dromen waar te maken kan ik alleen maar toeschrijven aan goddelijke steun van hogerhand en anders gewoon aan hoerensjans. Toen men mij vroeg om een uur les te gaan geven beschouwde ik dat als een zoveelste kans die mij zomaar in de schoot werd geworpen zonder dat ik er verdienste aan had. Ik, de meest onverdienstelijke leerling van de klas mocht nu zelf een keer meester gaan spelen. Mensen krijgen het vaak op hun heupen van mijn bescheidenheid. Maar ik zie zoveel pretentie om mij heen dat ik mijn bescheidenheid zie als een provocatie en ook als een tegengewicht tegen de lucht van hoogmoed die ons voortdurend in het gezicht wordt geblazen. Vooral wat de literatuur en de kunst betreft. Kunst en literatuur dienen tot niets. Dat is er net zo goed aan. Het enige waar we echt respect voor dienen te koesteren dat zijn de exacte wetenschappen. Binnen de exacte wetenschappen is er geen ruimte voor discussie, enkel voor het vaststellen van de feiten. Ik bedoel: het postulaat van Euclides is niet voor discussie vatbaar, de nieuwe roman van Peter Verhelst is dat wel.
Ik mocht kiezen aan welke klas ik ging lesgeven. Ik koos voor het laatste jaar van de humaniora op de Nieuwen Bosch. Ik was dat meisjesinstituut vroeger vaak voorbijgelopen wanneer de school uit was. Toevallig kwam ik daar langs gegaan op mijn levenspad. Of was dat geen toeval? Ik wilde daar iets aanschouwen dat met onmogelijkheid en onwerkelijkheid en de droom te maken had. Ik wil hier niet te dramatisch doen maar misschien was dat de kern van mijn bestaan in die tijd: ik denk dat ik wilde zien tot welke grens ik mijn lijden kon verdragen door de schoonheid te aanschouwen en er geen deel aan te hebben. Die wolk van grijze uniformen, die wolk van jong geluk en vreugde en onschuld die ik meenam in mijn dromen en er ‘s nachts in mijn bed bijna om moest huilen.
Twintig jaar later stond ik voor de klas met een hele bende van die gazellen in hun grijze uniformen. Ik vertelde iets over de boeken van Louis-Paul Boon omdat ik die allemaal heb gelezen en daar veel van de miserie in herken die ik zelf had meegemaakt. Deze jonge vrouwen hadden nog nooit van de Kapellekensbaan van Boon gehoord. Dat had ik wel gedacht. Zij bevestigden daarmee mijn vermoeden dat de literatuur van vroeger nu reeds vergeten is. Boeken zijn een tijdelijk verschijnsel. Over vijftig jaar zal iedereen de auteurs van vandaag vergeten zijn. Het is goed dat die jonge vrouwen waarmee ik oog in oog stond die miserie van werkmensen uit het begin van vorige eeuw aan zich lieten voorbijgaan. Ik dacht: laten ze het in de geschiedenisles in een paar zinnetjes uitleggen en laten we er verder over zwijgen. Vroeger hadden de werkmensen miserie en ze moesten werken in de fabriek en het waren allemaal nijdigaards die niet durfden te dromen van een betere wereld, maar dat is gelukkig allemaal voorbij. Ik ben de laatste der Mohikanen die dat soort miserie nog had meegemaakt. Mijn soort zou binnenkort uitsterven.
Op het einde van mijn exposé vroeg ik aan de leerlingen wie van hen het boek de Kapellekensbaan nu een keer echt zou gaan lezen. Niemand van die prachtige jonge vrouwen stak de vinger op. Ik was verheugd en wenste die hele zotte bende alle geluk van de wereld toe.

LUC DE VOS