GELUKKIG ZIJN IS OOK NIET ALLES

Tien jaar geleden ben ik plots door toedoen van het toeval en door veel tot Jezus te bidden wereldberoemd geworden. Van in het putje van Limburg tot diep in de red-neckcountry van de Westhoek. Overal word ik met open armen en onder luid gejuich door de massa onthaald. ‘Vos is daar!,’ roepen ze, ‘nu gaan we ons eens goed kunnen amuseren qua entertainment.’

Het heeft mij allemaal geen windeieren gelegd. Het is om te huilen van geluk, al dat succes. Vorige week belden ze zelfs nog van Torhout-Werchter of ik wou komen spelen want de kaartenverkoop liep niet zo vlot en ze hadden een echte publiekstrekker nodig.
Ik zei: ‘uit sympathie voor uw festival waarmee ik als het ware in mijn jeugd ben opgegroeid zal ik voor niets komen spelen. En zet mij maar vroeg in de ochtend op het podium dan zit uw festival van ‘s morgens vroeg al vol, dus tel uit uw winst. Ikzelf ben content met een bak bier en een boterham met salami want ik wil uw festival niet nodeloos op kosten jagen.’
Aldus is mijn ellendige rotleven van tijden terug een aaneenschakeling van persoonlijke triomfen geworden.
Toch was ik vroeger in wezen nog beter dan nu. In die vergane tijd was ik ook al rijk en beroemd en had ik al tien platen en twintig bestsellers op de wereld losgelaten. Allemaal in mijn hoofd en mijn gedachten. In de werkelijkheid staarde ik maar wat door het raam en voerde ik niets uit. Het bestaan was eenvoudig toen. Ik spreek nu van twintig jaar geleden. België was zoals altijd in volle crisis. De sexualiteit en Studio Brussel waren nog niet uitgevonden en ik was jong en mooi en toch was er niemand die van mij hield. Maar in mijn betere wereld van hersenschimmen was ik beroemd en gelukkig en ik mocht die zomer op Torhout-Werchter spelen samen met TC-matic en De Kreuners en The Scabs en Allez-Allez.
Zoals ik reeds vele malen vermeldde, in de werkelijkheid kon ik toen niet leven. En nu trouwens nog niet. De werkelijkheid is verdoemd, zeg ik u! Alleen in onze dromen en waanbeelden, in onze onsterfelijke geest waarin wij nu reeds het paradijs van God aanschouwen kunnen wij waarlijk in vrede leven met onszelf. Daarin ligt ons heil geborgen. De werkelijkheid dient bestreden te worden te vuur en te zwaard en met inneming van ongelofelijk veel drugs, want dan kunnen wij er beter tegen, tegen de werkelijkheid.
Toch waren er ogenblikken in mijn onzalig verleden dat ik mij liet verleiden onder de mensen te leven, daartoe aangespoord door goedbedoelende familieleden en schoolopzichters. ‘Doe toch eens iets met uw leven!,’ zo smeekten ze mij.
Mijn afgunst ging in deze materie uit naar jongeren die wel dégelijk iets deden met hun leven. Een relatie met de werkelijkheid en de samenleving van echte mensen leek voor dit soort jongens en meisjes geen enkel probleem te vormen.
Eén van deze in het leven geslaagde jongeren was een kleine stoefer uit Brugge met rost haar, een zekere Peter Slabbinck van het grote Red Zebra-gebeuren. Op zijn achttien jaar was deze loser al wereldberoemd als zijnde de zanger van het machtigste lied aller tijden. Die titel alleen al! I can’t live in a living room. Hoe was die daar ooit opgekomen? Dat kon hij als simpele West-Vlaming toch onmogelijk zelf uitgevonden hebben. En hoe kon dit ooit in dit achterlijke rotland België bedacht zijn, dit moest toch minstens uit Engeland komen?! En ik had die riff moeten uitvinden natuurlijk. Ik had op die podiums moeten staan in al die parochiezalen. Het was allemaal niet rechtvaardig en die kleine roste springer Slabbinck werd vanaf dat ogenblik mijn aartsvijand, omdat ik hem wou zijn.
Ik heb het toen ooit zover gedreven dat ik mijn haar rost had geverfd en in de Gentse café’s ging zitten tot er iemand zou opdagen om te vragen of ik die Slabbinck van Red Zebra was. Zo blind was tegelijk mijn adoratie en mijn haat en mijn verlangen even beroemd en gelukkig te zijn als Slabbinck.
Eén keer is er inderdaad een zatte student die al vier keer de eerste kandidatuur van de Germaanse had gebist op mij af gekomen en die vroeg: ‘zeg, zijt gij niet dat roste kalf van een Peter Slabbinck van Red Zebra van dat onnozele liedje van I can’t live in a living room?’
‘Neen, neen,’ sprak ik met mijn knalrode kop, ‘ik vind die gast trouwens zelf ook een enorm kieken.’
Ergens in een kippenhok vlakbij kraaide er toen een haan driemaal.
Op dat gedoemde moment besefte ik dat beroemd en gelukkig zijn ook niet alles is.