HOOP VOOR DE NATIE

Onze pastoor van onze parochie heeft mij naar aanleiding van de paasdagen de opdracht gegeven een keer een hoopvolle boodschap naar de mensen toe te schrijven, gespeend van elk cynisme of elke vorm van ironie.

Daarom het volgende: Net als Jezus, die pas op zijn dertigste zijn blijde boodschap begon te verkondigen, leidde ik lange tijd een uiterst anoniem bestaan en dit tegen wil en dank. Al van toen ik heel jong was – een jaar of vijf – wou ik een beroemde popster worden. Jongens, dat leek mij een fijn bestaan. Popzanger, dan hoefde ik alleen maar liederen te zingen op de radio en in allerlei feestzalen en hoefde ik verder geen klap uit te voeren. Een beetje zoals de mannen van de vuilkar, die enkel op donderdag hoeven te werken.
Vanzelfsprekend geloofde ik niet echt dat deze wensdroom ooit werkelijkheid kon worden. Zoals u reeds vermoedde werkte de wereld mij tegen, het gekende verhaal. Vooral mijn talrijke huisgenoten ontmoedigden mij. Ik stam uit een kinderrijk gezin van hardwerkende boeren en arbeiders. Heden worden jongeren voortdurend aangemoedigd zich vooral artistiek te uiten maar ik kom nog uit een tijd, het lijkt onvoorstelbaar, waarin men als jongere toch diende te kiezen voor de veiligheid van het bestaan. Er moest aan de toekomst worden gewerkt, aan later. Want later kon er allerlei onheil gebeuren, het leven was geen lachertje. Daartegen moest men zich reeds op jonge leeftijd wapenen. Dwaze dingen zoals popmuziek, daar was geen droog brood mee te verdienen. En veronderstel dat het door een of ander mirakel toch zou lukken, hoelang ging het dan duren? Talloos waren de voorbeelden van zangers die een keer op een blauwe maandag op de radio kwamen en waarvan achteraf nooit nog iets werd vernomen. Ik aanvaardde de goede raad van de wijze mensen rondom mij. Toch bleef echter ergens in mijn hart de twijfel sluimeren. Iets dat diep in mij verborgen zat sprak: gij zijt in werkelijkheid een zanger, gij moet liederen zingen voor de mensen. Dat is uw enige taak hier op aarde. We zijn hier maar zo kort. Straks is uw leven voorbij en hebt gij nooit gezongen.
Jaren gingen voorbij. Soms leek het alsof mijn diepste overtuiging omtrent mijn zangerschap aan het weg deemsteren was. Maar snel alweer flakkerde die ijdele hoop op, de hoop op het onmogelijke, zanger te worden van liederen die de mensen nog graag hoorden ook. Nooit zou dat lukken, dat leek wel zeker.
Toen geschiedde toch nog het wonder. Door bepaalde omstandigheden, te ingewikkeld om ze hier uit de doeken te doen, belandde ik bij goede mensen die het als hun plicht beschouwden mij in de publieke belangstelling te brengen.
Toen was het hek van de dam. Jonge, mooie en intelligente mensen stroomden samen in feesttenten en parochiezalen om mijn lieflijk stemgeluid te aanhoren. Ik zong en ik danste en ik vond het leven vanaf dat moment een lachertje. Had ik immers niet altijd geweten dat ik een zanger was, dat dit bestaan hier op aarde te kort was om ons zorgen te maken en dat we enkel moesten dansen en zingen? Al die tijd had ik de waarheid en het recht aan mijn zijde gehad. Op dit moment had ik gewacht, met verlangen maar ook met geduld.
Geduld is als het ware het vertrouwen in de goede zaak. Het vertrouwen dat het goede zal zegevieren. Cynici zullen opwerpen dat reeds vaak het goede het onderspit heeft gedolven. Maar zonder hoop en vertrouwen kunnen wij niet leven. Als de droom of zelfs de illusie sterven dan is het inderdaad gedaan met de schoonheid die wij zien en nastreven in dit bestaan. Heb daarom geduld en richt uw schreden naar morgen. Er bestaat een kans dat het goede zegeviert. Misschien niet nu, misschien niet morgen, misschien niet volgend jaar. Maar later zeker, misschien. Of misschien met de verkiezingen.
Alles komt goed. En als het niet goed komt, dan is er toch niets aan te doen. Het is toch veiliger van een zeker fatalisme te blijven koesteren, denk ik. Of toch niet? Of toch wel? Wie zal het zeggen?

LUC DE VOS