ROCKY GAAT NAAR PUKKELPOP

Mijn vriend Rocky sprak: ‘weet u wat ik raar vind, Vos? Dat de ouderen van dagen er nog altijd hetzelfde uitzien al dertig jaar geleden.’
Ik zei: ‘Rocky, oude mensen zien er toch al eeuwen hetzelfde uit, versleten maar zelfzeker en koppig en gierig, alsof de wereld aan hun voeten ligt en ze alles beter weten.’ ‘Neen, Vos, ik bedoel, vestimentair. Er lijkt een parallel lopend modieus circuit te bestaan dat voorziet in de behoeften en verlangens van mensen van boven de zestig jaar. De dames dragen allemaal van die jassen in gebroken wit en die venten van die gesteven broeken, ook in gebroken wit. Waar doen ze dat eigenlijk, die broeken stijven? Kent gij zulk een plek op de wereld waar ze dat nog doen, misschien in Polen of Cambodja? En ze zijn met miljoenen, de ouderen van dagen, de bevolkingspiramide staat op haar kop. Ergens moeten er toch gigantische geheime magazijnen bestaan, volgestouwd met van die oudemensenkleren. Op straat zie ik reclame voor bikini’s voor jonge meisjes en voor leuke zonnebrillen en overal zijn winkels met jeansbroeken, alleen maar voor mensen die jonger zijn dan dertig.’ ‘Nu gij het zegt, Rocky,’ sprak ik: ‘de oude mensen zagen er in 1980 hetzelfde uit als nu. Op een bepaald moment moeten mensen een klik maken in hun hersenen en zeggen: nu ben ik op de leeftijd dat ik kleren zal aantrekken die mij onzichtbaar maken zodat ik ongemerkt over de straten kan zwerven en niemand mijn bestaan opmerkt. Er moeten inderdaad winkels bestaan die aan die vestimentaire behoefte tegemoet komen, maar ik weet ze ook niet zijn, Rocky,’ zei ik. ‘Wanneer komt dat moment waarop gij zegt tegen uzelf: voor mij hoeft het niet meer, hier houdt hij op, mijn jeugd.’ ‘Ikzelf heb het nu wel gehad met die festivals,’ zei Rocky. ‘Ik was hevig geëmotioneerd geraakt door een leuk meisje uit Zweden dat ik had gezien op TV in een clip. Gij kent haar misschien: Robyn Carlsson heet ze. Zij is wereldberoemd. Alles wat uit Zweden komt heeft succes. De Zweden zijn de West-Vlamingen van Noord- Europa: alles wat zij aanraken verandert in goud. Ik begon alles van Robyn te verzamelen, al haar cd’s heb ik in mijn bezit, ze maakt van die fantastische dansmuziek voor leuke meiden. Op haar jongste cd stond er ook een liedje in het Zweeds, een oud volksliedje dat ze wellicht van haar oma had geleerd: Jag vet en dejlig rosa: ik ken een mooie roos, wil dat zeggen, ik heb het opgezocht, Vos, en ik was er eerlijk gezegd niet goed van toen ik haar dat lied hoorde zingen. Toen ben ik dus vorig jaar naar Pukkelpop getrokken om Robyn bezig te zien, die kleine Zweedse heksemie had mij zo zot als een tob gemaakt met haar mooie wipneusje. Een uur op voorhand stond ik voor het podium in een lege tent. Ik was blij en vol verwachting. In alle rust zou ik van Robyn kunnen genieten. Maar dat was buiten de waard gerekend. De tent begon vol te lopen. Eerst mondjesmaat maar op den duur was er geen houden meer aan. Het leek alsof ik van het ene moment op het andere omringd was door miljoenen oestrogenenbommetjes van dertien jaar. Allemaal meisjes die door hun ouders hierheen waren gebracht. Robyn verscheen en ik ging ten onder in een woeste draaikolk van meisjesvlees en een oorverdovend gillen. Voor ik mij richting uitgang had geworsteld kon ik nog één glimp van mijn godinnetje opvangen. Weet gij wat ze deed, Vos? Binnen een bepaalde choreografie die ze op dat moment uitvoerde vormde zij met haar twee handjes een hartje dat zij een seconde lang voor haar geslachtsdeel hield. De meisjes werden op dat moment op een buitenaardse wijze hysterisch. Helegans vermassacreerd bereikte ik de uitgang. Daar stonden inderdaad al die ouders in verbijstering te wachten tot hun dochtertjes het optreden van hun leven achter de rug zouden hebben en verzaligd van zoveel hoop voor de toekomst in hun bed met hun poppen zouden wegdromen in de armen van hun toekomstige veroveraars. Ik moet zeggen, Vossieboy, op dat moment vond ik dat ik er niet echt meer bij hoorde.’

LUC DE VOS