EEN KETEL VOL MET TOVERDRANK

Zouden die goede oude Asterix en Obelix nu ook al uit ons collectief selectief geheugen verdwenen zijn?

Er zijn inderdaad jonge mensen die onze striphelden, een deel van ons cultureel erfgoed, niet meer kennen, moest ik vaststellen. Ik schets de situatie die enigszins ingewikkeld te noemen is. Vorige week besloot ik een lezing te gaan aanhoren in het Maesereelhuis, hier achter mijn deur. Het betrof een lezing over archeologische opgravingen in de stad Gent. Het was een uitermate boeiende lezing over een onderwerp dat mij uitermate boeit, want tenslotte: waar komen wij vandaan? Wie waren onze voorouders, onze opa’s en oma’s, wat deden zij, wat droomden zij? Onze geschiedenis is verbazingwekkend jong. Honderdduizend jaar lang zwierven de mensen in het rond en leefden van jacht en visvangst. Pas vijfduizend jaar geleden ontstond de moderne mens die zich vestigde in gemeenschappen en het land bewerkte en vreemde goden aanbad. Toen schoot onze geschiedenis pas echt in gang. Slechts een paar duizend jaar nadat het eerste brons was gegoten liepen we al met I-phones rond. Het was mij het stroomversnellingetje wel, zeg! Ik denk daar altijd over na in het licht van mijn eigen leven en dood. De professor die de lezing gaf vertelde over allerlei opgravingen, hier aan het Sifferdok en over het steentijdperk en het bronstijdperk, tot hij van lieverlee bij de Romeinse periode was aanbeland. De professor sprak: ‘en dan, zoals we weten kwam onze vriend Julius Caesar richting onze gewesten en in 57 voor Christus veroverde hij heel Gallië.’ Ik zweer het u, hij zei: héél Gallië, niet zomaar: Gallië. Ik stak mijn vinger op en sprak: ‘verontschuldig mij professor, maar dat is niet waar: héél Gallië? Neenneen! Er was één dorpje dat moedig stand hield tegen de Romeinse bezetter, een dorpje in het uiterste westen van Armorica, het dorpje dat wij zo goed kennen als dat van Asterix en Obelix. Ik zag de professor denken: daar hebben we de eeuwige grappenmaker op elke lezing die even lollig uit de hoek moet komen. Maar hij kon er precies toch mee lachen, met mijn opmerking. De dag daarop moest ik spelen met mijn band en ik vertelde mijn mop tegen onze drummer, een reusachtige vent uit Antwerpen, u wilt er geen ruzie mee. Die man zijn leeftijd is dertig jaar. Ik was al een volwassen vent toen de jongen werd geboren. Ik zei: ‘Bert jongen, ik heb een leuke frats uitgehaald. Ik ging gisteren naar een geschiedkundige lezing en daar zei die professor dus dat in 57 voor Christus Julius Caesar heel Gallië had veroverd en op dat moment heb ik gezegd: ‘héél Gallië, dat is niet waar professor, één dorpje bleef moedig standhouden tegen de Romeinen.’ De drummer bekeek mij enigszins verbouwereerd, omdat ikzelf in de lach geschoten was. En ik zag hem denken: waar heeft Vos het in godsnaam over? Ik diende dus vast te stellen dat jongeren blijkbaar die stripverhalen niet meer lezen. Wij leefden vroeger in een soort middeleeuwen, ik heb het er al tot in de treure over gehad. Wij bezaten een aantal stripverhalen en twintig LP’s, dat was alles. Ik had alle boeken van Asterix stuk voor stuk kapot gelezen, van voor naar achter en van achter naar voor. Hoe zalig was het niet telkens weer opnieuw in het begin van die prachtige verhalen te mogen lezen hoe, als een komische bevestiging van wat wij uiteraard al wisten, de Romeinen heel Gallië hadden onderworpen, behalve dat ene dorpje dat dankzij de toverdrank van de druïde aan de bezetting was ontsnapt. En daar was die brave Obelix die geen toverdrank kreeg omdat hij als kleuter in de ketel was gevallen. Altijd die zelfde goeie oude mop. Dit referentiekader bezat deze drummer niet meer. Deze man was opgegroeid met laptops, facebook, I-phones en films van Tarantino. Ik kon dit alles onmogelijk beginnen uitleggen aan iemand die nooit van zijn leven ondergedompeld werd in de magische stripverhalen waarin wij als kinderen verzopen. En een mop moeten uitleggen is altijd triestig natuurlijk. Toen liet ik het maar zo.

LUC DE VOS