Groeten uit Gent – 3

Zou dat bestaan, te veel succes? Zoals u weet slijt ik al zowat een jaar of tien mijn dagen als zanger van het popgroepje Gorki. We kenden onze goede dagen, we kenden onze kwade dagen. Het ging als het ware met ups en downs, maar die Engelse uitdrukking is een beetje uit de mode, geloof ik. Daarom formuleer ik het aldus: we kenden onze kwade maar vooral onze goede dagen. Ja jongens, bakken lol hebben we getrapt. Er waren momenten dat we op den duur niet meer wisten van welke parochie we waren, zo tureluut waren we van ganser dagen en nachten potverteren en dansen in de rondte. De tijden waarin het minder goed ging, daarin aanvaardden wij ons lot. Wij hielden ons gedeisd, wachtend op betere tijden.
Nu zijn die tijden opnieuw aangebroken. De jeugd is er weer klaar voor, voor zangers zoals ik. Zangers van eenvoudige volksliederen die rechtstreeks tot de ziel spreken. Ik ondervond het aan den lijve, vorige vrijdag bij de aanvang van mijn solotoernee in het anders zo rustige stadje Lokeren. Ik zag het al toen ik van de trein stapte. Er hing een spandoek over de straat: ‘welkom aan onze goede trouwe Vos’. Het zweet brak mij uit. Ik dacht: straks moet ik nog op het gemeentehuis komen om verwelkomd te worden door burgemeester en schepenen. En ik had het dankwoord dat ik voor zulke gelegenheden altijd bij mij draag thuis vergeten. Maar daar werd ik al overrompeld door een bende uitzinnige jongens en meisjes die mij hadden zien aankomen. Ze zongen: ‘Leve onze Vos en hij mag er wezen, leve onze Vos en hij mag er zijn.’ Onder luid gejuich trokken we naar de zaal. Het was er snikheet en het zweet en het bier dropen er van de muren. Iemand uit de massa duwde mij huilend van ontroering en geluk een pot bier in mijn handen. Ik slaagde erin mij door de mensen te wringen tot op het podium.
Ik sprak: ‘ik zal dan nu een liedje voor u zingen!’
‘Ja, dat liedje van Lieve Kleine Piranha,’ brulde er iemand boven het gestommel en de vreugdekreten uit. Nu was het hek helemaal van de dam. Iedereen begon te zingen van: ‘Bartje staat kijken door het raam.’ Ik stond er op te kijken als een uil op een kluit. Opnieuw werden mij een vijftal glazen bier in de hand geduwd die ik meteen achterover klokte om die vrijgevige mensen niet voor het hoofd te stoten. Ik zag hoe in de verwarring een klein dik gepensioneerd mannetje met een lint om op het podium kroop. Hij zweette als een rund, greep de microfoon en sprak: ‘Wij, de burgemeester en schepenen hebben de eer en de plicht om u, beste Vos, hier de cultuurprijs te overhandigen van de stad Lokeren, mede ook dankzij de steun van het feestcomité.’ Toen werd deze goede man van het podium gesleurd en in vrolijke rondedans de zaal rondgedragen. Ik trachtte nog eenmaal een lied te zingen en toen gaf ik het op. De avond eindigde in een complete chaos. Er is nog van alles gebeurd die nacht waar ik mij gelukkig niets van weet te herinneren.
Vanavond speel ik in de goede Limburgse parochie Meeuwen. Allen daarheen!

LUC DE VOS