Luc De Vos ontmoet Guy Verhofstadt in de Kamer

Ik ben de hele week vroeg opgestaan om de kleine naar school te brengen. En donderdag moest ik nog vroeger op. Ik moest om zeven uur in de ochtend in Zwijnaarde zijn om er mee te doen aan de opnames van een televisieprogramma.

Ik liep al de hele week te geeuwen en naar mijn bed te verlangen. Toen ik terugkwam van die opnames moest ik nog de kleine gaan halen en ook nog iets schrijven, iets wat ik had beloofd af te hebben tegen die avond. In de late namiddag ging ik nog mosselen halen, want daar had ik al de hele week goesting in. Bij Meersschaut hadden ze van die grote Zeeuwse. Ik mocht er een proeven van de baas, rauw, u kent dat wel: moule parqué. Die mossel smaakte goddelijk. Ik voelde mij enorm content. Iemand had die mosselen op macro-economische wijze geproduceerd en naar hier gebracht en nu kon ik die mosselen aanschaffen op micro-economische wijze. De sociaal bijgestuurde markteconomie in dit land werkt, dat is duidelijk.
Thuis sneed ik frieten en maakte ik de mosselen klaar. Het huisgezin genoot met volle teugen, moet ik zeggen, ikzelf niet in het minst. Ik vrat mijn buikje vol, en dat is een understatement. We dronken er ook een fles witte wijn bij. Ik kon op den duur geen pap meer zeggen. Ik kroop op de zetel en voelde mijn moede ogen reeds dichtvallen. Ik voelde mij alweer een contente mens. Ik stak de kleine in zijn bed en we lazen samen nog een weesgegroetje. Toen kon ik echt niet meer, ik kroop in mijn bed en ik viel als een blok in slaap. Mijn vrouw ging, geloof ik, nog een keer de bloemetjes buitenzetten met een paar vriendinnen. Ik heb dat graag, dat de mensen zich amuseren en dat ze content zijn.
De volgende ochtend was er een misviering in de Sint-Baafskathedraal, waar mijn kind aanwezig diende te zijn van zijn strenge school. Ook ik woonde de misviering bij. De ochtendzon viel door de glasramen van de kathedraal terwijl de kinderen het hosanna zongen. Ik moest denken aan mijn eigen boutade die ik ooit een keer had uitgevonden: geluk is de afwezigheid van pijn.
Het geluk moeten we voor onszelf bevechten, natuurlijk. Maar ik vraag mij soms af of de politiek iets kan bijdragen tot het persoonlijk geluk van de mensen. Ik heb de indruk dat veel mensen dat eigenlijk verwachten, dat ze denken dat er iemand in een of andere Commissie van Algemene Zaken werkelijk bezig is met het bewerkstelligen van het persoonlijk geluk voor iedereen. Ik vernoem hier nu met opzet de Commissie voor Algemene Zaken omdat ik dacht dat ik die commissie zelf ooit een keer uit mijn duim had gezogen voor een of ander lollig stukje waarin de mensen zich moesten wenden tot de Commissie voor Algemene Zaken voor al hun algemene toestanden. Nu blijkt die commissie echt te bestaan.
Ik was gisteren aanwezig op een zitting van die commissie. Premier Verhofstadt was daar aanwezig en hij werd door de oppositie ondervraagd over allerlei zaken waar de oppositie niet content over was. Ze vonden dat het anders moest. Er moest een strenger beleid komen in verband met penitentiaire straffen, geloof ik. De details gingen enigszins aan mij voorbij, want ik zat altijd maar aan mijn mosselen van de dag ervoor te denken. De oppositie ging ervan uit dat de beleidsmaatregelen die zij voorstonden nog meer tot het persoonlijk geluk van de mensen zouden bijdragen dan de beleidsmaatregelen van de regering. Of was dat niet de bedoeling? En toch zijn veel mensen daarvan overtuigd, als ik afga op de stemmen die uit de samenleving weerklinken. Ik zag gisteren op de televisie nog een man op straat die in zijn gemeente voor een bepaalde politicus ging stemmen omdat die de gemeentebelasting had verlaagd van 7 tot 6,7 procent. Die man vond dat die politicus dus had bijgedragen tot zijn persoonlijk geluk, zo vermoed ik, omdat die man nu meer geld te besteden had aan producten, bijvoorbeeld een extra dame blanche voor hem en zijn gezin op de dijk van Blankenberge. De politiek in het algemeen kan dus wel degelijk bijdragen aan iets wat helemaal niet algemeen is maar integendeel heel specifiek, namelijk een dame blanche.

Economische groei

Na afloop van de commissie mocht ik de premier enkele vragen stellen over iets waarover ik al jaren loop te tobben: het axioma van de economische groei. Sinds de middeleeuwen zijn wij er altijd maar op vooruitgegaan. De economie blijft maar groeien. Ik pakte de koe bij de hoorns. Ik moest weten wat de premier dacht over een soort eindpunt aan onze zoektocht naar het geluk zelf, ik moest deze kans grijpen. Ik stelde de premier de vraag: zal de economie blijven groeien of zal die op een bepaald moment stoppen, wanneer, bijvoorbeeld in een land als België, iedereen alles zal bezitten wat zijn of haar hart verlangt? Zullen wij ooit een stadium bereiken waarin we kunnen zeggen: nu is alles voltooid, er zijn geen arme of ongelukkige mensen meer, de wereld leeft in vrede.
Ik zag dat ik de premier op de zenuwen werkte met mijn vraag; men mag politici natuurlijk geen hypothetische vragen stellen, ze zullen de problemen vanzelfsprekend oplossen wanneer ze zich stellen. De premier diende naar aanleiding van mijn vraag vast te stellen dat we nu leefden in een toestand van onvolmaaktheid en dat degenen die ooit streefden naar de ideale samenleving alleen maar miserie hadden gesticht. Ik was het met hem eens, de afwezigheid van miserie is een gezegende toestand op zich.
Meer moeten wij niet verlangen. Misschien is het beter de goden niet uit te dagen en de toestand zoals hij zich momenteel voordoet te behouden. Mosselen eten en meezingen met het kinderkoor in de kathedraal. Onze zegeningen tellen en elkander zo goed en zo kwaad als het kan verdragen. Dat zei onze pastoor vroeger ook altijd in zijn preek en op den duur zou ik hem nog beginnen te geloven. Ik heb van hem nochtans ooit een keer een lelijke kaaksmeet gekregen om dat ik hem zat uit te lachen in de eucharistieviering.
Op de metrotreinen hier in Brussel hangt er een foto van een treinstel vol met holbewoners met daartussen een aantrekkelijke juffrouw met een leuk truitje aan en met daarbij de slogan: ‘De metro is geëvolueerd, u ook?’ Die tekst moet de passagiers ertoe aan zetten zich enigszins beschaafd te gedragen op de metro. Het is een goede spreuk die een beroep doet op onze burgerzin, onze verantwoordelijkheid naar onze medemensen toe en zo, u kent dat wel. De politieke verantwoordelijken mogen de trein vol stouwen met nog eens honderden en honderden treinwachters, als de mensen zelf geen lollige boel van maken van dat heen-en-weergerij, dan werkt het toch allemaal niet. De samenleving is onvolmaakt, ondanks de mosselen en de kinderen in de kathedraal. Daar kan de politiek niets aan verhelpen. Zelfs een genie als Guy Verhofstadt niet.

Publicatiedatum: 30-09-2006

Luc De Vos