ZONDER VALSE BESCHEIDENHEID

Eeklo: de metropool van het Meetjesland. Toch toen ik jong was. Eeklo was in onze ogen, de boeren van de kanaalzone, een grote verre stad, vol met succesvolle, rijke mensen zonder al te veel valse bescheidenheid. Ze hadden zelfs een eigen discotheek: de Rodeo, een mythisch oord waar ik als kind over droomde. De Rodeo is al lang geleden afgebroken.
Tegenwoordig kom ik er nog weinig, in Eeklo. Ik ben een echte Gentenaar geworden. In de vroege jaren zeventig kwam ik er dikwijls met mijn broer die vrijde met de dochter van verzekeringsmakelaar Clincke, Vera Clincke. De broer van die dochter was bovendien mijn broers beste vriend: Marc Clincke. Alle feiten zijn verjaard, dus ik mag de echte namen nu wel gebruiken. Ik kwam er graag, bij die mensen. Het was een grote familie, ze hadden wel acht kinderen, geloof ik, allemaal fantastische, leuke, jonge en voor die tijd moderne mensen: ze hadden platendraaiers en transistorradio’s en ook een paar Cadillacs.
Een paar jaar geleden schreef ik in mijn tweede boek over Marc Clincke die ik bewonderde zoals alleen een kind een grote broer kan bewonderen. In mijn boek noem ik hem Franky Clinckaert, zo genoemd naar de rode baksteen, de klinkaart. Marc is nu al bijna dertig geleden omgekomen in een verkeersongeval. Ik denk nog veel aan hem. Ik hoop dat ik Mark hiermee een beetje heb vereeuwigd. Ziehier een fragment:

Mijn broer Alberik vond een nieuwe vriend in de Rodeo, Franky Clinckaert, een pracht van een jonge gast met blonde bakkebaarden en een smoel dat voortdurend in een schaterlach leek te gaan uitbarsten. Hij voerde heelder dagen geen klap uit. ‘Mijn vader doet in verzekeringen. Hij heeft geld en ik heb tijd,’ lachte hij.
Thuis hadden ze bovendien nog een bedrijf van ceremoniewagens. Vader Clinkaert bezat een vloot van wel tien zwarte Cadillacs met heerlijke namen, zoals Caprice of Manhattan Transfer of Seville Deluxe. Die namen stonden in zilveren letters achter op de kofferbak te blinken. En wat deed Clinkaert? Inderdaad. Om uit te gaan stal hij keer op keer zulk een Cadillac uit de garage van pa.
Op die manier kwam Clinkaert voor het eerst in mijn leven. Ik was buiten aan het spelen met mijn kat. Clinkaert kwam met zijn Cadillac het boerenhof op gestoven, over het karrenspoor. Hij parkeerde in het lange boerengras naast de koeienstal en reed er al de paardenbloemetjes plat en het gras dat nog gemaaid moest worden. Het gras voor het hooi van onze twee koeien en het kalf. Als vader dat zou zien zou hij vloeken. Gelukkig deed vader op zaterdag de nachtploeg in de fabriek. In ieder geval, mocht hij de schade de volgende dag toch nog bemerken, ik zou de schuld op mij nemen. Ik had het gras platgetrapt samen met mijn buurjongen Ronny. Ronny had een go-cart en ik niet. Daar was ik nijdig om. Wellicht verkocht vader niet alleen mij maar ook Ronny dan een wafel tegen zijn flaporen.

Het zwarte slagschip stond nog wat na te wiebelen in het gras toen Clinkaert uitstapte, zoals ooit Hector de helmboswuivende uit zijn strijdkaros. Toen wist ik nog niet wie Hector was maar ik voeg dit gegeven toe aan het verleden vanuit het heden. Misschien is het heden wel helemaal een synoniem van het verleden.
Clinkaert bloosde van plezier en hield de wereld in zijn handen. Hij wuifde naar de buren die kwamen kijken. Hij riep mij toe: ‘Dag kleine boef!’ Hij stapte het huis binnen zonder kloppen en zonder zijn schoenen uit te doen. Bij de boeren in huis liep iedereen op kousenvoeten om de vloer niet te bevuilen met vuile klompen en laarzen.
Ik dacht: Franky Clinkaert en die wagen zijn nu hier bij mij thuis gekomen. En zo meteen mag mijn broer met hem meerijden. Ik begreep niet dat er zoveel heerlijke nieuwe dingen konden bestaan. Ik was in aanraking met het eeuwige. Op een bijna verstandelijke manier. Als het goddelijke volmaakt is, dan kan in de geest niets gedacht worden dat groter is. En dan moet het goddelijke wel bestaan. Want wanneer het goddelijke enkel zou bestaan in de geest en niet in de werkelijkheid dan zou het niet meer volmaakt zijn. Moderne denkers vinden deze redenering natuurlijk flauwekul. En wanneer wij in hun spoor deze logica niet aanvaarden, dan moet het aardse inderdaad wel het hoogste zijn. Want dan is er niets hogers denkbaar dan het aardse en moet het aardse goddelijk worden genoemd, dat moeten wij aandurven. Wij mogen niet terugschrikken voor het logische. We kennen ons menselijk verstand, de beperking maar ook de grootsheid ervan. Grootsheid, omdat het menselijk verstand ook in staat is het onmogelijke te denken. Dat is nu net de paradox. Dat het onmogelijke denkbaar is, bewijst natuurlijk niet dat het ook kan bestaan. Wanneer we het denkbaar onmogelijke uitsluiten, dan moeten we tot de volgende conclusie komen: die auto, die zwarte Amerikaanse auto, die ergens ooit gemaakt werd in een fabriek in Detroit wellicht, ergens in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw, die de oceaan was overgestoken in een vrachtschip, die uitgeladen werd met een kraan in Antwerpen, die naar onze streken was gehaald door de vader van Clinkaert en die nu hier op onze boerderij was beland langs het karrenspoor, die auto moest de aanschouwelijke gedaante zijn van het ondenkbare dat toch denkbaar moest zijn.
Binnen een materieel kader kunnen onmogelijke dingen gebeuren. Dus moet het wel zo zijn dat er ook onmogelijke dingen kunnen gebeuren in een immaterieel kader. Dus moet het immaterieel goddelijke toch bestaan.
Daar stond de Cadillac Seville in de zomerzon te blinken. Ik wist dat de buren er naar stonden te kijken. Ronny, mijn buurjongen met zijn onozele go-cart, op kop. En ik wist dat ze dachten: kleine Vos die zijn broer kent iemand die in het bezit is van de mooiste auto van heel de wereld. Dat hadden zij hier nog nooit gezien. Dat kon niet anders.
Buurman Albert riep: ‘Wel Vosken, gaat ge trouwen misschien? Is het van moeten of is het met uw goesting?’ Een luid bulderlachten steeg op.
Mijn broer en Franky Clinkaert kwamen naar buiten en stapten in de ceremoniewagen. Ze gleden het boerenhof af. Ik zag hen rijden, hun geluk tegemoet. Zij hielden van hun lot. Ik zag mijn toekomst als de weerlicht op mij af suizen. Ook ik moest trachten mijn eigen lot te beminnen, koste wat kost.
(uit: De rest is geschiedenis/uitgeverij Atlas, 2004)

LUC DE VOS