IN HET GRAVENSTEEN

Mijn maat Rocky was deze zomer naar de bergen van Kirgiztan getrokken om er zichzelf te vinden. Maar hij was er zichzelf niet tegengekomen.

Waar hij ook zocht in dalen en spelonken, geen Rocky te vinden. ‘Rocky, waar zijt gij?’, zo liep hij al brullend in de rondte. Zijn roep vond geen gehoor. Enkel de al even eenzame Yeti bespiedde hem vanuit zijn sneeuwhol, maar liet hem dwalen door de valleien want zoals men weet is deze verschrikkelijke sneeuwman een boeddhist die alleen maar aan niets wil denken en geen hunkeringen of verlangens wenst te kennen en een hekel heeft aan lawaaimakers zoals Rocky.
Toen Rocky terug thuis was hier op zijn badkamer in Gent keek hij in de spiegel. In Kirgiztan hebben ze geen spiegels. De inwoners van Kirgistan zijn immers allen zo lelijk als de nacht. Ze kijken hun landgenoten nooit aan en spiegels zijn er verboden om de bittere waarheid niet onder ogen te hoeven zien dat de ene Kirgiztaner nog lelijker is dan de andere. Zo leven zij daar in hun ongeluk. En toen Rocky in zijn badkamer in de spiegel keek zag hij plots zichzelf staan. ‘Zijt gij dat, Rocky, daar aan de andere kant van het glas?’ ‘Ja, Rocky,’ zo sprak de spiegel terug, ‘en stopt nu met onnozel doen en kruipt in uw bed.’
Dit alles vertelde Rocky mij toen wij samen in het okerblauwe licht van september door de stad dwaalden. Het was zondag en aan de ingang van het gravenkasteel stond een schildwacht met een goedendag in zijn handen. Deze man leek zich van tijdperk te hebben vergist maar toen wij de burcht binnen traden zagen wij een middeleeuws gebeuren aan de gang waarbij hedendaagse mensen door het aanwenden van klederdracht en ambachten die duistere periode uit onze geschiedenis weer tot leven wekten. Het moet een hel geweest zijn om in die tijd te zijn geboren geweest. Maar die dutsen wisten natuurlijk niet beter. Hoe hadden zij ooit kunnen vermoeden dat de mensen van tegenwoordig zo gelukkig zouden zijn?
Rocky en ik gingen zitten op een bankje. Naast ons kwamen twee Hollandse vrouwen zitten. Hun klederdracht deed middeleeuws aan maar op het label stond Cora Kemperman. Dit waren gewoon toeristen. Rocky en ik hoorden wat die ene vrouw tegen die andere zei, want in plaats van in het openbaar enige discretie ten toon te spreiden praatte deze vrouw luidop, alsof ze in haar eigen keuken stond. In Holland mag dat maar in België niet. Maar van deze wet was die vrouw niet op de hoogte. Die vrouw zei dus: ‘ja, Willemien, nu ik deze middeleeuwse mensen hier zo in het rond zie lopen, heb ik zoiets van… een gevoel van, ja, ik bén hier ooit al geweest.’
Rocky en ik verlieten dit oord, overmand door onze eigen gedachten en op den duur sprak ik: ‘het rare met mensen die in reïncarnatie geloven is dat ze altijd in een geschiedkundig tijdperk leefden dat ons bekend is uit films en boeken. Bijvoorbeeld de middeleeuwen of het hof van Lodewijk de zestiende. Nooit is er een keer iemand een eskimo uit het jaar 1800 geweest of een holbewoner van tienduizend jaar geleden. Het zou nochtans nuttig zijn voor de geschiedschrijving mochten gereïncarneerde mensen uit duistere geschiedkundige perioden hun verhaal doen aan de historici om de geheimen van die tijd bloot te leggen. Dat gebeurt dus echter nooit. Altijd vertellen die mensen iets dat we al weten, bijvoorbeeld dat wij in de middeleeuwen ongelukkige dutsen waren die elkander met ene goedendag de hersenen insloegen.’ Ik zei tot mijn metgezel: ‘Rocky, net zoals gij naar Kirgiztan trok om uzelf te vinden, op een gelijkaardige wijze droomt die vrouw van daarnet over iets dat niet materieel is, iets onstoffelijks. Wij leven enkel in onze hersenen. Mensen zijn dromers, ons materiële lichaam is een droommachine, Rocky, en zo is het goed. God zegene uw tocht door Kirgistan en ook die vrouw die in de middeleeuwen woonde zij geprezen. Zoals ooit de dichter Slauerhoff sprak: alleen in mijn gedichten kan ik wonen, zo kunnen wij ook enkel wonen in onze dromen.’
Toen barstte Rocky alweer in tranen uit.

LUC DE VOS