DAT WAS IK DUS

Het was slecht weer want het waaide en het regende hard. Dat is de kern. En dan nu de details, enkel voor diegenen die daar tijd voor en zin in hebben.

De wind geleek een bulldozer die een omvergereden koe meesleurde die nog een beetje leefde en reutelde en loeide als een, ja, een omvergereden koe die nog een beetje leefde. De hemelsluizen joegen de regen voort met het lawaai van een gigantische betonmolen die gromde en ratelde en grijnsde. Tot zover de metaforen voor vandaag. De meester zei vroeger dat ik veel metaforen en hyperbolen moest gebruiken in mijn opstel, vooral wat de natuurbeschrijvingen betrof.
Ik zat thuis met twee kinderen op mijn dak, die ene van mij en nog een andere. Ze waren mij al de hele dag het bloed van onder de nagels aan het pesten. Hoeveel chips en cola ik ook in hun strot ramde, die gasten bleven maar de batavie jagen. ‘De batavie jagen’ is een oeroude uitdrukking die ik leerde uit een Kempisch boek, Pallieter van Felix Timmermans, een boek dat vol staat met metaforen en natuurbeschrijvingen. Er was geen land mee te bezeilen, met die twee donderjagers. Mijn woonst geleek wel een puinhoop, alsof de stormwind die buiten raasde ook binnen lelijk huis had gehouden. In het begin had ik nog een poging ondernomen om hier en daar een kapotgetrapte suikerwafel of een berg papiersnippers die sneeuw!, sneeuw!, sneeuw! moesten voorstellen op te gaan rapen, maar al snel was ik het overzicht kwijt geraakt en was de moed mij in de schoenen gezonken. En dan wilden ze gaan zwemmen. In normale omstandigheden ga ik overal te voet naar toe maar nu waaide en regende het zo hard, daar was geen doorkomen aan! Ik startte mijn auto die daar al twee maanden stond te roesten en ik op weg met die twee rattenjongen op de achterbank die allebei van We will rock you aan het brullen waren getogen. Mijn trommelvliezen gingen het begeven. Ik trachtte ze allebei al rijdend van achter het stuur een kaaksmeet te geven, maar ze waren mij te snel af en doken weg, de snoodaardige apen. Door de ruiten zag ik niets, alleen een watergordijn. Ik kwam daar aan bij de Van Eyck en trachtte het parkeerterrein waar het eigenlijk verboden is te parkeren op te rijden. Het stond er vol met wagens. In de gietende regen moest ik nu vloekend en ketterend een manoeuvre maken terwijl die twee apen daar nog steeds zaten te razen op de achterbank en ik geen hand voor mijn ogen zag. Op goed geluk ging ik aan het draaien. Ik voelde plots dat er iets onder de banden terechtgekomen was. Ik zal toch geen koe omvergereden hebben?, dacht ik. Ik ging eens loeren. De regen bleef maar stromen. Ik zag dat ik een vuilniszak met mijn bumper had meegesleurd en die zak was onder mijn banden letterlijk ontploft. De hele straat naast het zwembad lag vol met de rottigste troep en er waren zelfs lege flessen wodka bij. Veel sorteren was er niet aan te pas gekomen, in het oord waar die zak was ontstaan. Daar stond ik met die twee gasten en die kapotte vuilniszak, midden op straat. Ik stond op het punt zelf te ontploffen. En die twee gasten op de achterbank mij maar uitlachen: ‘Wat is er, vader?’, vroeg mijn kleine, ‘ziet u niet goed meer uit uw doppen?.’ Dat was de druppel. Ik keek om mij heen: geen getuigen voor zover het oog het toeliet. Als een waanzinnige stoof ik er weer vandoor, naar huis terug waar ik een verkwikkend stortbad nam en een kopje thee met egelantiersmaak dronk.
Nadien kreeg ik wroeging want ik ben katholiek van roeping en wij mogen nooit een keer diep gelukkig zijn en er gewoon content mee zijn dat niemand ons gezien had toen we de zonde aan het bedrijven waren. Katholieken gaan desnoods zichzelf aangeven. Mochten er dus dienders van de politie de ontplofte vuilniszak daar hebben ontdekt aan de Van Eyck en de dader aan het opsporen zijn aan de hand van bandensporen en andere forensische truuken, bespaar u de moeite: dat was ik dus geweest, Vos dus, die die zak omver had gereden. Ondanks de verzachtende omstandigheden pleit ik schuldig. Ik wil daarom ook lijden en boete doen.

LUC DE VOS