PENOPAUZE

Ik heb even een penopauze ingelast. Dat doe ik af en toe. Een tijdje niet het aan lichamelijke en aan de erotiek en het eigen geslachtsdeel denken. Dat is gezond voor lichaam en geest.
Tijdens dit soort penopauzes ga ik veel en regelmatig wandelen, anders dwalen mijn gedachten toch weer af naar het onvermijdelijke. Niet dat ik er niet kan mee omgaan. Integendeel, in de loop der jaren heb ik geleerd dat liefde en erotiek fenomenen zijn waar de gewone mensen op een heel gewone manier mee omgaan. Het zijn natuurlijke en werkelijke bestanddelen van het dagelijkse leven. Dat probeer ik mij dag en dag uit op een enigszins wanhopige manier in te prenten en het lukt nog ook want waar een wil is, is een weg. Het is helemaal niet moeilijk. Ik merk het elke dag. Vroeger deed ik altijd de badkamerdeur op slot wanneer ik mij diende te verschonen. Maar dat doe ik allang niet meer want ik heb gemerkt dat normale mensen dat ook niet doen, dat zij zich niet schamen voor hun naakte lichaam. En wanneer ik in een pashokje een nieuwe broek ga passen dan ben ik wel nog altijd bang dat de juffrouw van de winkel het gordijn zal komen open trekken zodat de mensen mij in mijn onderbroek zullen zien staan, maar ik ben niet meer radeloos van angst, zoals vroeger toen het koude zweet mij uitbrak in die pashokjes en ruggelings in mijn bilnaad stroomde. Dat soort angst ken ik niet meer. Ik heb immers geleerd van onder de mensen te leven. Zo is het goed. Wanneer men onder de mensen wenst te leven dient men ook hun gewoonten en gebruiken te aanvaarden, hun gedrag te assimileren. Men dient als individu voortdurend een soort van sociologisch onderzoek te doen naar het gedrag van mensen en zich zoveel mogelijk daaraan aan te passen. Ervaringen uit het verleden dient men daarbij te veronachtzamen. De samenleving evolueert voortdurend in een progressieve richting. Oude normen en waarden worden aan de lopende band gesloopt en de toekomst is aan de jeugd en de leuze van de jeugd luidt: vrijheid, blijheid! Bij mij leeft de perceptie dat de mensen van tegenwoordig veel gelukkiger zijn dan in mijn tijd, zeker de jonge mensen. Maar ik heb dat, geloof ik, al dikwijls gezegd. In de jaren zeventig liepen de meisjes rond in een broek en een trui en hun haren kamden ze niet. Minirokken, leuke nylonkousen, lederen laarzen met hoge hakken en truitjes van Dolce en Gabbana bestonden als het ware nog niet. Ik kom voortdurend dolgelukkige mensen tegen. Of komt dat door het milieu waarin ik vertoef? Ik was vorige week op de BRT in De Laatste Show met Marc Uyterhoeven en hij had Ann van Elsen en Tanja Dexters uitgenodigd. Ik zat in de kantine met die meisjes te praten. Het ging over koetjes en kalfjes en ossenstaartsoep en rokjes van Dolce en Gabbana. Dat heb ik ook geleerd in de loop der jaren: praten met mensen, dat is helemaal niet moeilijk. Men moet gewoon een aantal regels toepassen: praat bijvoorbeeld nooit over uzelf maar stel altijd een vraag die in de belevingswereld van uw gesprekspartners ligt en dan gaan die vanzelf aan het praten slaan en dan vallen er nooit van die pijnlijke stiltes. Onder het praten begon ik plots na te denken over de maatschappelijke positie waarin deze beide vrouwen zich bevonden. In wezen, zo zat ik te denken, waren zij de gelukkigste mensen op aarde want datgene wat ieder individu het meest begeerde in dit aardse bestaan, datgene waar de meeste mensen hun ziel voor zouden verkopen, konden deze beide jonge vrouwen krijgen op eender welk ogenblik zij dat zouden wensen, gratis en voor niets. Zij waren jong en mooi en vrouwelijk en ook heteroseksueel. Wanneer zij in het wild iemand zouden ontmoeten waarmee zij de liefde wensten te bedrijven, dan zou hun wens gegarandeerd in vervulling gaan. Welk individu in deze samenleving zou dat van zichzelf kunnen zeggen? Bijna niemand toch? Ik moest denken aan eenzame studenten die momenteel op hun kot zaten te studeren en te verlangen naar iets dat onmogelijk was. Bij deze twee mensen lag datgene wat het mooiste was van ons hele aardse bestaan zomaar voor het grijpen. Zij dienden zich daarvoor geen enkele moeite te getroosten, het werd hen gewoon in de schoot geworpen. Dat was toch een enigszins belangwekkend fenomeen, zo vond ik op dat ogenblik. Ik wilde het nog vragen aan die beide meisjes, hoe dat moest voelen. Dit soort eindeloos, onvoorwaardelijk geluk. Ik besloot die vraag uit te stellen. Ik zou het hen over vijftig jaar nog een keer te vragen wanneer zij oud en eenzaam zouden zijn.

LUC DE VOS