OVERMOEDIG VOLUNTARISME

Interieur, het woord zelf lijkt mij betrekkelijk nieuw. Ik kan mij vergissen natuurlijk en kunsthistorici zullen mij streng terechtwijzen maar in mijn selectieve geheugen meen ik het woord midden de jaren zeventig te zien opduiken in tijdschriften zoals het Hollandse lifestylemagazine Avenue. Hollanders waren toen nog modern. Men kon in die tijd bijvoorbeeld ook een kleurentelevisie winnen in de Berend Boudewijnkwis, alleen maar door in het publiek te zitten en er door Berend bij stom toeval te worden uitgepikt.

Het was een wondere wereld. En alles wat nieuw, vooruitstrevend en vreugdevol en proper was, leek uit Holland te komen: waspoeder, kleurentelevisies, blonde voetballers, homoseksualiteit.
Vlaanderen was ouderwets gebleven. Bij ons thuis was het huilen met de pet op. Mijn moeder had van haar moeder wat vazen en fruitschalen gekregen. Allemaal Art Nouveau of wat er voor moest doorgaan: bijvoorbeeld twee enorme, in zwart en goud geschilderde porseleinen paarden die steigerden en door twee halfnaakte jongelingen werden ingetoomd. Daar was mijn moeder bijzonder trots op. Beide hippische taferelen stonden op de schouw aan weerszijden van een Lievevrouw in Brugse kant onder een glazen stolp. Ik schaamde mij dood, als kind. Niets in ons huis leek naar de prachtige nieuwe wereld van de Berend Boudewijnkwis te verwijzen. In stilte vervloekte ik mijn lot. Waarom moest ik bij die keuterboeren en werkmensen geboren worden? Waarom woonde ik niet in een moderne bungalow, zoals mijn buurjongen Eddy? Daar hadden ze thuis inderdaad zulk een interieur uit de Avenue: knalrode vazen van een rubberachtige kunststof met gedroogde bloemen er in. En oranje gordijnen met grote gele cirkels er opgeschilderd. De behangloze muren waren niet vlak maar ruw gestuct. Op een glazen niervormige salontafel stond een wonderlijk tuig: een soort metalen beker waaruit wel honderd plastic sprieten priemden die opgloeiden in het donker. Of het ergens voor diende, dat weet ik niet maar ik vond het een prachtig ding, bijna op het ontroerende af. Dit waren symbolen van een glorieuze toekomst die het einde inluidde van een zwart-witverleden dat veel te lang had geduurd. Een nieuwe generatie was opgestaan van mensenkinderen die in vriendschap en vreugde met elkander leefden. Mensen met een diploma en met lange haren en baarden. Mensen met een stereo-installatie waarop ze langspeelplaten draaiden van Pink Floyd en Ramses Shaffy en Thijs Van Leer. Bij ons thuis regeerde nog het vooroorlogse. Het was de wereld van grootmoeder die altijd kwaad op ons was en sloeg met haar stok wanneer we op de weide speelden, want de weide, daar groeide het gras en het hooi voor het kalf. Bij Eddy hadden ze natuurlijk geen weide maar een pelouse. Die werd elke zaterdag door de vader van Eddy proper gemaaid en daar mocht Eddy spelen en voetballen naar hartelust. Verteerd werd mijn jeugdige ziel, door afgunst en nijd.
Nu, dertig jaar later, is die hele infernale santenboetiek van de jaren zeventig even ouderwets gebleken als die rommel op de schouw van mijn moeder. En Berend Boudewijn is een schim aan een verre horizon en van het magazine Avenue werd sindsdien niets meer vernomen.
Dat is natuurlijk het probleem met alles wat met vernieuwing te maken heeft. Wat op een bepaald ogenblik in de geschiedenis als fris en nieuwerwets geldt, blijkt achteraf vaak tot stand te zijn gekomen gedurende een vlaag van verstandsverbijstering. De Ierse filosoof Declan McManus formuleert het aldus: It was a fine idea at the time, now it is a brilliant mistake. Die vergissingen komen tot stand door het voluntarisme van ontwerpers en kunstenaars. Ziedaar mijn mening. Dit voluntarisme vindt zijn oorsprong in een reactie van de kunstenaar op het verleden: een toestand, bepaalde vormen en normen worden als ouderwets, stoffig en benauwend ervaren, en daar komt dan een waanzinnig gedurfde reactie op. Gedurfd althans in de perceptie bij het publiek en de kunstenaar zelf, de geschiedenis biedt een ander perspectief. Het artefact zelf wordt een commentaar, een anekdote en verliest daardoor in zekere zin zijn eigen rol, namelijk die van een buiten zichzelf betekenisloos artefact. Vandaar dat veel moderniteit al snel als voorbijgestreefd wordt ervaren omdat die moderniteit een in deze tijd niet ter zake doende reactie is op dingen die voorbij zijn. Moderniteit is in het diepste van zijn wezen ouderwets. Wat een paradox! Ik wist trouwens niet dat ik het zo goed kon uitleggen allemaal. Ik moet dringend een keer solliciteren bij De Witte Raaf.
Hoe kunnen we nu ontsnappen uit die vicieuze cirkel van moderniteit die alsmaar sneller uit de mode raakt en dit meer specifiek binnen dit bestek van interieurinrichting en design? Wat mij betreft zou bij het ontwerpen van dingen die ons omringen enkel de functionaliteit als norm en vormgevend criterium mogen gelden. Al de rest is nutteloze versiering, overmoedig voluntarisme, hubris. Kunsthistorici zullen mij wellicht alweer honend terugfluiten en duiden op de rococo en wat weet ik al en er op wijzen dat aankleding en maniërisme van alle tijden zijn. En dat we de fantasie van de mensen de vrije loop moeten laten. Ja jongens, van mij mag iedereen zijn hol volstouwen met overbodige rommel. Toch blijf ik erbij. Veel van de dingen die ik prachtig vind, zijn in wezen enkel geconcipieerd om hun functionaliteit, hun bruikbaarheid. Er hangt hier bijvoorbeeld een goedkope replica van een antieke kaart van Gent aan de muur en die kaart is in de zeventiende eeuw enkel gemaakt om zichzelf, om kaart te zijn als het ware. Om de mensen te tonen waar zij zich op een bepaald ogenblik bevonden. Het schoonste gebruiksvoorwerp hier in mijn huis is het schitterende aardappelmesje van Herder, de beroemde staalsmid uit Solingen. U kent dat wel die messen, met dat molentje erop, een lieflijk ontwerp. Beter messen bestaan er niet. Er staan hier ook een paar gitaren, die vind ik ook mooi. Ook deze voorwerpen zijn enkel ontworpen om het doel te dienen waarvoor ze werden geschapen: begeleidende klanken produceren bij mijn eigen hemelse zangkunst.
Nu ik er hier bij stil sta: meer heb ik inderdaad niet nodig in mijn bestaan, zo meen ik: een gitaar om wat gitaar te spelen, een kaart om vast te stellen waar ik mij bevind en een aardappelmes om aardappelen te schillen. Zouden er mensen zijn die gelukkiger zijn dan ik?

LUC DE VOS