OP DE VLASMARKT

Het was een nacht in Gent. De Gentse Feesten waren nog niet begonnen maar de Vlasmarkt stond al vol met volk. Ik stond er bij en ik keek ernaar.

Ik was er met opzet heen getrokken. Ik dacht: het is een zwoele zomernacht in de mooiste stad van het land. Er zal veel schoon volk op straat zijn, dat mag ik niet missen. Ik had al zoveel gemist in mijn leven. Toen ik veertien was mocht ik niet naar de kermis van mijn moeder. Ik hoor haar woorden alsof het gisteren was: ze zitten daar toch maar op café bier te zuipen en gij gaat daar slechte manieren leren. Aldus stond ik ‘s avonds in mijn kamer aan mijn raam te luisteren naar de geluiden van de botsauto’s in de verte. Ook zij was daar, mijn geliefde, het meisje dat ik heimelijk begluurde in de eucharistieviering op zondagvoormiddag. Zij was daar en ze had er de tijd van haar leven op de botsauto’s met jongens die wel buiten mochten en die er de tijd van hun leven beleefden met mijn geliefde. Zij had een zware boezem waar ik ‘s nachts eerlijk gezegd van droomde. ‘O, liefste, waar zijt gij?’, riep ik in wanhoop. Maar zij antwoordde niet want zij hoorde mij niet, zo ver was zij van mij verwijderd, de teef.
Begrijpt u nu waarom ik van die wanhopige liederen maak over dat soort dingen die zich in mijn jeugd voordeden en die mij blijven achtervolgen. Ik raak dat nooit meer kwijt, dat soort gevoelens. Het is een psychologisch gegeven dat zich in mijn brein afspeelt en dat ik eventueel zou kunnen bestrijden met chemische middelen en met psychiaters maar ik ben daar allemaal veel te gierig voor. Die pillenfabrikanten en die dokters zijn al rijk genoeg.
Maar daarom was het dat ik naar de Vlasmarkt trok om er te delen in de vreugde en de liefde en het gezelschap van mensen. Zaken die ik in mijn jeugd zo bitterlijk diende te ontberen. In de Kinky Star dronk ik een tequila en een pils tegelijk. Ik had dat verdiend, zo vond ik, want ik doe niets anders dan arbeiden en voor mijn gezin zorgen en de boog kan niet altijd gespannen staan en ik had mijn schaapjes in kannen en kruiken etc… Er kwam een jonge vrouw bij mij staan die een exposé begon te houden over een parastagnale wetgeving waarin zij tewerkgesteld was. Ik dacht: parastagnaal, dat woord bestaat toch niet, moet het niet zijn: parastataal? En wetgeving? Hoe kan een wetgeving nu parastataal zijn? Ik meldde haar dat ik twijfelde aan de correctheid van haar woorden. Ik zei: ‘U bedoelt waarschijnlijk een parastatale instelling, namelijk inderdaad een instelling die naast een staatsadministratie bestaat en daarmee gelijk is gesteld. Parastataal komt trouwens van het Griekse woord parastates dat eigenlijk helper betekent en in het oude Grieks gebruikt werd voor een zijpilaar of een zijkolom van een gebouw.’ Maar dat meisje luisterde niet echt naar mijn woorden en bleef maar inzicht bieden in die parastagnale wetgeving waarin zij te werk gesteld was. Ik kon er geen touw aan vastknopen. Ik keek naar haar boezem. Zij droeg een rode jurk met een diep decolleté dat een blik bood op haar weelderige boezem. Ze zag hoe ik keek en niet luisterde naar wat ze zei. ‘Niemand luistert naar mij,’ sprak zij, ‘enkel begluren ze mijn boezem omdat die zo groot en machtig is.’ En ik dacht bij mijzelf: ja, kind er zijn inderdaad belangrijke en minder belangrijke dingen in het leven. Ik moest denken aan de boezem van mijn geliefde die op de kermis was, al die jaren geleden. Ook zij bezat een grote en machtige boezem. Waar zou ze nu zijn, dacht ik. Zij moest er zoals ik nu ook al veertig zijn. Wellicht had ze kinderen en begon haar boezem reeds in verval te raken. In mijn verbeelding sprak zij toen in die tijd tot mij: ‘raak mijn boezem aan, mijn liefste, gij hebt daartoe het recht.’ Eigenlijk gebeuren alle belangrijke dingen alleen maar in de geest van de mensen, zo dacht ik daar en toen. Een groot en machtig verdriet maakte zich van mij meester. Wij worden geregeerd door grote en machtige dingen, waar wij niet tegen op kunnen. Ik zou zoveel willen doen maar ik kan het niet, dacht ik. Bijna begon ik te huilen, maar ik hield mij stoer en ik huilde niet. Ik had al in geen dertig jaar meer gehuild, waarom zou ik nu beginnen te huilen. Deze nacht zou mij niet klein krijgen. Het waren enkel gevoelens die ik voelde, en gevoelens zijn niet belangrijk. Mensen zoals ik die houden zich niet bezig met gevoelens, die hebben daar geen tijd voor. Dit was de Vlasmarkt, dit was het heden. Nog even en dan begonnen de Gentse Feesten. Als ik het tot dan kon volhouden, dan was ik gered.

LUC DE VOS