EEN GRIEKSE TRAGEDIE

(over gestrengheid)

Bij de bakker zag ik een jongetje. Een nogal rondbollig, bepaald onsympathiek ogend jongentje van een jaar of negen. Terwijl zijn moeder een taart bestelde trachtte hij voortdurend op de glazen toonbank te kruipen, een smeltende chocoladekoek in zijn ene hand, zijn hoogstpersoonlijke mobiel telefoontje in zijn andere. Zijn moeder stond er op te kijken en zei, louter voor de vorm: ‘Timothé, doe dat niet, lieveling, gij gaat eraf vallen.’ Dat jongentje luisterde toch niet, daar had deze vrouw zich al jaren geleden bij neer gelegd. De bakkerin zag met lede ogen hoe Timothé met zijn chocoladekoek de hele toonbank onder smeerde.

‘Ja, hij heeft echt wel een eigen willetje, onze Timothé,’ sprak mama met een glimlach. De kleine tiran zette in alle rust en vrede zijn klimpogingen verder, wat hem gezien zijn overtollige gewicht moeilijk bleek te lukken.
De bakkerin stond te zweten. Zo meteen valt hij eraf, dacht ze, dan dondert hij met zijn hoofd in het glas en zit de hele winkel hier onder het bloed, het wordt een ramp. Ikzelf worstelde in alle hevigheid met mijn geweten: ingrijpen was hier geboden. De rechtvaardigheid eiste dat ik Timothé een mep tegen zijn oren verkocht doch het lag voor de hand dat ik met deze daad als buitenstaander het ouderlijk gezag van moeke nog meer zou ondermijnen. Ten prooi aan vertwijfeling was ik. Waar eindigde mijn respect voor deze dolende moeder en waar begon mijn eigen lafheid? De seconden tikten voorbij en ze leken een eeuwigheid te duren. Hier ontspon zich een Griekse tragedie waarin drie volwassen hoofdpersonen, de bakkerin, als willoos slachtoffer, de moeder als moederfiguur en ik als ik-figuur gedwongen werden onherroepelijke, dwingende beslissingen te nemen.
Toen, wellicht door goddelijke inmenging van op de Olympus, de thuishaven der goden, geschiedde toch nog het onverwachte: Timothé, het zelfverklaarde godenkind, schoot plots met zijn voeten van het glas en vloog met zijn bolle kop tegen de marmeren boord van de toonbank. Boem! Mensenlief, wat een slag! Hij bloedde gelukkig niet maar hij had zich wel lelijk zeer gedaan. Net goed. Er ontstond een krijsen dat horen en zien deed vergaan. De bakkerin en ik konden een bevrijdende glimlach niet onderdrukken.
Mijn gevoel van triomf was van korte duur. Toen ik weer door de straten van mijn geliefde stad Gent liep, overviel mij een gevoel van leegte: die jongen had nu wel een lesje geleerd maar hoelang zou het duren? Ik dacht: alweer een individu dat moet opgroeien in egoïsme en eigenwaan, zonder de strenge hand van iemand die hem duidelijk maakt wat goed voor hem is.
De vraag voor geëngageerde mensen zoals u en ik, luidt: moeten wij onze samenleving trachten te kneden tot haar meest wenselijke vorm? Is dit geen nutteloos streven? Onze samenleving bestaat per definitie uit verschillende individuen die allemaal aan hun geluk wensen te bouwen naar eigen goeddunken. Al die belangen verenigen is onmogelijk. Een beleid, bijvoorbeeld, kan op regulerend vlak enkel een poging doen te zoeken naar een grootste gemene deler waar iedereen zich min of meer kan bij neerleggen. Die grootste gemene deler leidt vanzelfsprekend tot nivellering, tot oppervlakkigheid. Gedurfde, noodzakelijke veranderingen worden in de kiem gesmoord, evidente wantoestanden worden blauwblauw gelaten om de lieve vrede niet te verstoren. De mensen hebben liever iets dat hen vertrouwd is. Veranderingen die wel degelijk een oplossing zouden bieden, worden met argwaan bekeken. Laat alles bij het oude, zeggen de mensen, het is misschien allemaal niet ideaal, maar er valt in godsnaam mee te leven.
En natuurlijk hebben de mensen gelijk. Wat had ik moeten doen in het geval van Timothé? Had ik hem en zijn moeder in mijn armen moeten nemen en hen streng doch liefdevol dienen toe te spreken op volgende wijze: ‘goede moeder, ziet u niet dat u verkeerd bezig bent? Uw kind is reeds te dik. Waarom hem dan nog opschepen met een chocoladekoek. En die telefoon, wat voor zinnigs kan een kind te melden hebben via dit omineuze mobiele netwerk? En gij lief kind, hebt toch respect voor uw moeder die met u geen kant op kan!’
Und so weiter. Een preek van een pastoor, inderdaad. Een preek die helemaal niets zou uithalen.
Toch wil ik die stoute Timothé en zijn al te brave moeder van hieruit het beste toewensen: weet dat ik van u beiden tracht te houden, dat ik bekommerd ben om uw lot en u gedenk in mijn gebeden en mijn dromen.

LUC DE VOS
Volgende keer: dankbaarheid