EPIPHANIA DOMINI

In de eerste week van het nieuwe jaar ben ik weer zoals altijd een paar dagen kapot geweest van weemoed om alles wat alweer voorbij was. Het was de schuld van de Drie Koningen. Maar verder was er niets aan de hand.

Ik ben van nature een gezonde boerenzoon met boerenverstand. We moeten altijd maar vooruit. Waarheen dat pad ons leidt, dat weet niemand, maar we moeten vooruit. Ik ben in wezen niet zo tuk op weemoedige mensen die spijt hebben om alles wat voorbij is. Ik denk altijd, om de hoek ligt er weer een ander avontuur. Er kan altijd iets nieuws gebeuren. Maar vorige week stonden de Drie Koningen voor mijn deur. Weemoedig klonk hun lied. ‘Er kwamen Drie Koningen met ene ster, zij kwamen van bij en zij kwamen van ver.’ Kaspar, Melchior en Balthasar, al meer dan tweeduizend jaren lang waren zij op zoek naar het kind dat de wereld zou redden. Om het hun goud, hun wierook en hun mirre te schenken. Ik noodde ze in mijn oord en bij het haardvuur dronken we met zijn allen een fles jenever.
Daar, zittend met de drie oude wijzen aan het haardvuur verzonk ik in een bui van weemoed. Het had te maken met vroeger. Ik had vroeger van alles gemist in mijn leven. Ik was, net als de Drie Koningen, altijd op zoek geweest naar iets. Drinkend van mijn jenever moest ik denken aan Renske en ik kon wel huilen van verdriet. Renske, dat is een Hollands meisje van pas twintig jaren. Zij schrijft artikelen over lust en liefde in de gazet. Zij is het gelukkigste meisje van de hele wereld. Ik geloof dat ik er zoals de meeste mensen niet goed tegen kan, tegen geluk, bedoel ik. Hoe content de mensen ook mogen zijn, de mensen denken altijd aan de ontgoochelingen van vroeger en aan al de kansen die zij hebben gemist. Had ik maar dit en had ik maar dat, denken de mensen. Zo zijn de mensen, daar helpt geen lievemoederen aan. Renske heeft dat probleem niet. Op haar dertiende betrapte haar moeder haar in de douche terwijl ze met de douchekop en haar eigen lichaam aan het spelen was. Dat was een spannend moment, zo schrijft ze. Op haar veertiende had ze al een vriendje. Ja, ze gebruikt die afgrijselijke term ‘vriendje’ in plaats van de gewone term ‘mijn lief’. Onlangs zei mijn kind van vier jaar tot mij: ‘papa, kom we gaan gezellig bijpraten bij een kopje thee.’ Dat had hij gehoord in een Hollandse tekenfilm. Hollanders willen altijd maar gezellig bijpraten bij een kopje thee. Ik begrijp dat niet goed, het leven is toch al kort genoeg?
Renske heeft dus een vriendje. Zij is veertien en ze gaat er mee naar bed. Dan heeft ze weer een ander vriendje, wel honderd op den duur en zij beleeft de tijd van haar leven, schrijft ze. Zij is de gelukkigste Hollandse meid van heel de wereld. En weet u wat, toen ik het las was blij in haar plaats, echt waar. Het is ook allemaal zo heerlijk. En het is echt allemaal echt gebeurd. Dat is net het fijne. Het bestaat echt, liefde en geluk bestaan echt. Toen ik jong was bestond dat nog niet. Ik kende inderdaad wel een aantal volwassen mensen die gelukkig schenen en die de liefde hadden. Maar dat was iets voor later, ooit eens, in een gruwelijk verre toekomst. Nu moest er gezweet worden, tranen moesten vloeien, harten moesten bloeden om alles wat onmogelijk was.
Jongens, wat ben ik blij dat die tijd achter ons ligt. Ik kende geen enkel meisje, alleen maar pukkelkoppen die ongelukkig waren en liefdeloos. Ik was in scholen en instituten omringd door die bleke jongens die naar urine en gekookte bloemkolen roken. En in het werkloosheidskantoor zag ik zwetende mensen die elkander niet in de ogen durfden te kijken. En altijd had iedereen een valling en iedereen liep altijd maar zijn neus te snuiten. En de meisjes ook, die hadden altijd van die sjaals aan en mutsen en ze hadden vette haren. En ze reden in een droeve tram door droeve beregende straten. Of is dat enkel perceptie? En ging het er vroeger in de wereld even vrolijk aan toe als nu? Ik meen van niet. Ik ben zo blij dat de wereld verlost is van die bende treurwilgen.
Daar zat ik aan te denken aan het haardvuur, jevener drinkend met mijn goede wijze vrienden. We zongen samen bij het afscheid nog een couplet uit hun beroemde lied. ‘Zeg sterre, gij moet er zo stille niet staan, gij moet er met ons mee naar Bethlehem gaan.’ Ik vroeg hun wat ik moest doen met mijn leven. ‘Vos, gij moogt van ons nu een paar dagen weemoedig zijn om alles wat voorbij is gegaan. Maar dan moet gij weer verder gaan, uw blik vrolijk op de toekomst gericht. Zo helpe u God’
Dat was een wijze raad van wijze mannen.

LUC DE VOS