HET GOEDE VOORBEELD

(over vlijt en ijver)

Ik schenk u allen nu een goede raad: leer uw kinderen reeds op vroege leeftijd sprot kuisen. Koop nooit gekuiste sprot in de winkel.

Die is zo droog als schuurpapier. Haal verse sprot en kuis hem zelf, samen met uw kroost. Zo leren ze waar het voedsel vandaan komt. Er zijn kinderen, dat weet u immers wel, die denken dat tomaten aan tomatenbomen groeien en dat wortels en erwten in de fabriek gemaakt worden. Maar nog belangrijker is dat hen wordt geleerd dat in dit ondermaanse niets vanzelf gaat. Wensen uw kinderen sprot te eten? Van die dikke goudgele sprot, die zalig geurt naar het gebrande hout van beuk en eik, die smelt op de tong en als een gladde paling boterzacht door uw keelgat glijdt? Is dat hun wens? Goed. Maar dat ze hem dan wel zelf kuisen. Het is een heel gedoe met vellen en graten. Er zal aanvankelijk flink gesakkerd worden. En er zal al eens een sprot tegen de muren worden gegooid, van pure woede om die sakkerse kleine duivels die zich zo moeilijk laten pellen. En het is bovendien een olierijke vis. In geen tijd zullen uw koters onder het vet zitten en blinken als hete oliebollen. Maak hen daarover geen verwijten. Bedek hun ijdele knoeiwerk met de mantel der liefde. De beloning zal immers groot zijn. Heerlijk malse sprot. Daarbij een bruine boterham met zoute hoeveboter erop. En een koel glas donker tafelbier van Piedboeuf om flink klokkend die lekkernijen door te spoelen. En dan nog naarstig wat huiswerk maken, uw les leren, een weesgegroetje bidden, een kruisje van moeke en vake en dan naar bed. Morgen fris weer op. Dan gloort weer een nieuwe dag vol arbeid en studie. Jonge frisse kerels, brave stoutmoedige dochters, vol goede moed en vertrouwen, allen samen de toekomst tegemoet. Daar moeten wij naar streven.
Toch wordt dit streven in deze postmodernistische hedonistische samenleving geenszins aangemoedigd. Integendeel. De gebraden kiekens vliegen ons bij wijze van spreken in de mond. Het is zogezegd altijd maar crisis, crisis en nog eens crisis. Maar ik heb van mijn leven nog nooit zoveel biefstukken en taarten gegeten als op heden. Om eerlijk te zijn, de biefstukken en de taarten komen mij de oren uit. Ik kan geen biefstukken en taarten meer zien. Hier beneden in mijn woonkamer staan er honderden CD’s waar ik nooit naar luister. Waar is de tijd dat ik slechts een paar LP’s bezat die ik van voor naar achter helemaal van buiten kende? Het was een tijd waarin ik angst had voor de toekomst. Wat zou er van mij worden? Ik was een nietsnut die nooit zijn best deed op school. De prefect schreef op mijn rapport: wanneer Vos zo verder doet zal er van hem niets maar dan ook niets terecht komen. Voor deze bittere woorden schaamde ik mij diep. Toch werd ik op een dag, nog niet zo lang geleden, rijk en beroemd. Dat had vooral met mijn uiterlijk te maken. De mensen hielden van mijn prachtig gebeitelde gespierde lichaam en mijn blozende bolle heerlijke jongenskop en het zalige putje in mijn kin. Wat een lieve mooie jongen, dachten de mensen en ze liepen naar de winkel om mijn boeken en mijn platen te kopen.
Maar ook had het te maken met de samenleving zelf. In deze schitterende tijden is alles makkelijk. Het is helemaal niet nodig vol vlijt en ijver aan de toekomst te werken. Iedereen kan rijk en beroemd worden. Waarom zouden onze kinderen nog studeren en werken voor hun boterham? We zijn een generatie van luiwannesen en leeghoofden aan het kweken. Men zou de mensen daar kunnen op wijzen. Maar daar pas ik voor. Ik zie het enkel als mijn taak het goede voorbeeld te geven om aldus de mensen er toe te dwingen er eens over na te denken, over hun rijkeluizenleventje. Elke ochtend sta ik op om zeven uur. Ik eet een paar boterhammen met sprot en drink een pul tafelbier. Dan is het tijd voor de arbeid. Van acht tot twaalf werk ik aan mijn essays, mijn verhalen en mijn liederen. Gedurende de middagpauze eet ik een stuk fruit en ga ik wat op de gitaar tokkelen en dit als ontspanning. Om één uur moet ik onverbiddelijk weer naar boven en naarstig en stil verder labeuren tot vijf uur. Dan begin ik het hele huis te poetsen. Mijn huisgenoten zijn sloddervossen. Onze woonst wordt door hen elke dag in een puinhoop herschapen. En dan moet ik ook nog een overvloedige maaltijd voor hen klaarmaken. Het zijn immers mijn lievelingen.
Aldus zijn arbeid en studie dag in dag uit mijn troost en toeverlaat en daardoor ben ik ook een contente mens.
Behalve eergisteren. Toen lukte het niet. Dat was raar. Ik stond de hele dag door het venster te staren naar een punt in de verte, terwijl ik voortdurend dacht: wat heeft het allemaal voor zin?

LUC DE VOS
volgende keer: bewondering