DE SINT-BERNARDSHOND

Maandagavond was er weer dat idiote taalexamen op de televisie, Het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Inderdaad, met hoofdletters. U zou er van verschieten hoeveel mensen dit gebeuren ernstig nemen.

Zeven jaar geleden mocht ik ook een keer meedoen. Ik was toen nog niet zulk een bekende Vlaming als nu. Niemand van de deelnemers kende mij. Joyce De Troch was er toen ook bij. Die was op dat moment op het toppunt van haar aardse roem. Hoe zou het nu trouwens zijn met Joyce? Wanneer u tegenwoordig de naam Joyce laat vallen denken de mensen dat gij het hebt over James Joyce, die Ierse charlatan met zijn onleesbare rotboeken. Zover is het al gekomen. De mensen zijn Joyce De Troch al vergeten, geloof ik. Sic transit gloria mundi! Terwijl ik populairder ben dan ooit tevoren. Het verschil is dat ik dat niet belangrijk vind, populair zijn, en Joyce wel. Jongens, dat moet pijn doen voor dat meisje. Dat de eerste de beste Vlaamse zanger populairder is dan zij. Arm schepsel.
Enfin, ik moest daar dus naar toe naar die vervloekte stad Den Haag en ik stortte mij aldaar op het buffet en de champagne. Het was allemaal gratis. Er waren canapeetjes met maatjesharing met daarop een toefje Iraanse ociëtrakaviaar. Een heerlijke combinatie. Als ze willen dan kunnen ze het wel, die Hollanders. Maar meestal willen niet.
De aanwezige bekende Vlamingen stonden maar raar te kijken naar mij. Wie was die rare snuiter die altijd maar stond te vreten en te zuipen, dat was toch niet echt een ideale voorbereiding op dit gebeuren? Waar ging het toch naar toe tegenwoordig? Er waren erge gevallen bij. Een aantal journalisten van een weekblad hadden hun groene boekje bij. Een van hen had alle uitzonderingen met een rode stilo onderstreept. Hij had dat gehele boekje van buiten zitten blokken. En het leven is al zo kort, zo dacht ik. Ze stonden driftig te studeren en elkander de loef af te steken met hun kennis der Nederlandse taal. Om te lachen zei ik: ‘zo, gijlie zijt hier serieus ruggenspraak aan het houden.’ Ik legde expres nadruk op de N in ruggenspraak. Ik weet immers dat dit niet juist is, het moet immers zijn: ruggespraak, zonder N. Dat is ongeveer het enige dat ik afweet van de spelling der Nederlandse taal. Een journalist die van zenuwachtigheid niet meer wist van welke parochie dat hij was begon mij bestraffend toe te spreken: ‘Neen, meneer, let goed op, het is wel degelijk ruggespraak, zonder N. Het betreft hier immers een woord met een overdrachtelijke betekenis. Het heeft zijn oude betekenis die betrekking heeft met het lichaamsdeel ‘de rug’ in de loop der tijden kwijtgespeeld. Het komt van het Duitse Rücksprache, wat letterlijk ‘naar achter spreken’ betekent. Dit in tegenstelling tot het woord ruggengraat, bijvoorbeeld. Dit gaat wel degelijk over het lichaamsdeel de rug en ‘rug’ heeft geen dubbel meervoud met een S, dus schrijven we telkens een tussen-N in het woord ruggengraat en in het woord ruggespraak dus niet.’
Hij stond te zweten als een rund. Ik zei: ‘ik moet dat allemaal niet weten want ik heb een spellingcorrector op mijn computer.’ Toen wist deze man plots niet goed meer wat te zeggen en ik zag een diepe twijfel en heel veel angst in zijn ogen ontstaan in verband met het wezenszijn van zijn eigen existentie. Ik denk dat die mens niet echt gelukkig was in zijn algemene leven.
Na het dictee bleek dat ik de meeste fouten had van allemaal, nog meer dan Joyce De Troch. Ik had iets van een zeshonderd fouten en Joyce vijfhonderd. Ze schaamde zich diep. Mij kon het eerlijk gezegd niet echt schelen want ik had thuis toch een computer met spellingcorrectie.
Vooral het woord sint-bernardshond had ik grondig fout. Ik had gewoon St.Bernhardshond geschreven. Ze zouden wel weten wat ik bedoelde, dacht ik, namelijk zo een hond van in de bergen in Zwitserland met een vat cognac onder zijn kin. Het moet echter sint-bernardshond zijn. Resultaat: in dat ene woord had ik al zes fouten. Ik had tweemaal een hoofdletter geschreven en ik had sint afgekort tot St. Dat punt na St. mocht er ook niet staan en ik had het koppelteken vergeten en ook een H te veel geschreven in Bernhard. Het moet immers zijn: bernard.
Jongens, wat een uitleg. Het kon mij dus allemaal niet schelen temeer daar die honden mij niet interesseren. Ik ga toch nooit naar de bergen. Ik zou dit lompe dier nooit tegenkomen. De kans dat ik ooit in een sneeuwlawine zou terechtkomen was immers nihil. Mij zien ze daar niet in die rotbergen met hun rotsneeuw.

LUC DE VOS