RECHTVAARDIGHEID EN VERANTWOORDELIJKHEID

Nu deze heerlijke lentedagen zijn aangebroken en iedereen op de terrassen in Gent van het zonnetje geniet en in de polaire bries een longontsteking zit op te doen, wil ik het toch even hebben over rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid. Mensen verwijten mij vaak dat ik zo ouderwets ben, zo conservatief zelfs, vooral op moreel vlak. Ik heb ooit een keer gezegd dat stoute kinderen een pak slaag verdienen. Maar wat moet men anders doen wanneer die kinderen u op onrechtvaardige wijze het bloed van onder uw nagels pesten en vermaningen geen zoden aan de dijk zetten?
Tien jaar geleden verhuisde ik officieel van Wippelgem naar Gent. Ik ben dan wel met veel pijn en smarten en onder luid protest van mijnentwege hier in Gent op de wereld gezet, maar ik heb heel mijn heerlijke jeugd op het platteland gesleten in Wippelgem, in velden en weiden en bossen die men later heeft vernietigd. In Wippelgem deden wij nooit onze fiets op slot. Overal waar we kwamen met ons bende jeugdige schobbejakken smeten wij onze rijwielen, die in wezen strijdkarossen waren, op een hoop en reden dan na gedane loltrapperij weer verder. Een fietsslot bestond slechts in mythen en sagen. Wij hadden in onze koesterende gemeenschap blijkbaar een ongeschreven, zelfs non-verbale afspraak: materiële, nuttige dingen werden niet ontvreemd, hoewel het voor de hand zou liggen bijvoorbeeld die fietsen te ontvreemden aangezien zij zich daar onbeheerd op het openbare domein bevonden. Iemand die zich niet aan die afspraak zou hebben gehouden, zou als een paria worden geduid en wellicht uit de gemeenschap worden verstoten. Tegenwoordig heet dit sociale controle, maar ik vraag mij af wat er in godsnaam op tegen kan zijn tegen dat soort sociale controle.
Toen ik dan tien jaar geleden in Gent kwam wonen was ik natuurlijk ook niet achterlijk gebleven. Ik wist wat de wereld te bieden had aan ondeugd en verkeerd begrepen decadentie, zelfs in een stad vol rechtvaardige mensen als Gent. Ik deed mijn fiets op slot, tegen mijn goesting en ook met een opstandig gevoel: in wat voor een wereld leven wij, dacht ik, waarin u alles voortdurend op slot moet doen?
Ik had één ding over het hoofd gezien. Toen ik de eerste keer met mijn fiets op café ging had ik mijn fietspomp op mijn fiets laten zitten. Zo ver had ik zelfs nog geeneens gedacht, dat er een fietspomp op mijn fiets zat. Die zat daar al jaren. Die had ik alleen nodig wanneer ik een lekke band had. Toen ik ‘s nachts naar buiten kwam gestrompeld had ik toch toevallig platte band zeker. Mijn pomp was verdwenen. Zo kinderlijk in mijn geloof was ik gebleken: een fiets met een fietspomp, dat viel blijkbaar op in het stadsbeeld. Ik besefte: een onbeheerde fietspomp werd onmiddellijk ontvreemd als betrof het een natuurwet. Het stemde mij droef te moede.
De volgende dag begon ik er een keer op te letten: inderdaad, nergens in het stadsbeeld was er een fiets met een fietspomp te ontwaren. Fietspompen hoorden thuis achter slot en grendel, niet op een fiets, dat was immers de wet van de natuur. Ik word er weer horendul van als ik eraan denk.
Zonden zoals hovaardigheid en luiheid en gierigheid kan men nog met de mantel der liefde bedekken, omdat het menselijke zonden zijn. God weet dat ikzelf al vaak hovaardig en lui en gierig ben geweest. Maar ik heb ook veel lief gehad, mij zal veel vergeven worden. De zonde van de hebzucht met daaraan verbonden de materiële daad van diefstal is een dierlijke zonde die een consequentie is van het recht van de sterkste en de slimste. Dat onmenselijke en goddeloze recht dompelt mensen zoals ik, die in hun kinderlijke goedgelovigheid hun fietspomp onbeheerd achterlaten, in de zwartste miserie. Ik mocht in de donkerste nacht met die fiets in mijn handen te voet naar huis strompelen. Bovendien was ik daar en toen alweer een deel van mijn geloof in de mensheid kwijtgeraakt. Wat kon mij immers die onnozele fietspomp schelen. Maar ergens hier in deze goede stad, ergens hier op aarde liep er iemand rond die niet had nagedacht over de zorgen en de wensen van zijn medemensen. Die mens had enkel gedacht aan de onmiddellijke bevrediging van een dringende persoonlijke behoefte.
Deze zonde kan misschien na al die jaren in de ogen van de goden alsnog goedgemaakt worden door een goede daad van mijnentwege: ik beloof hierbij plechtig dat ik nooit nog stoute kinderen een plets zal verkopen, hoe gruwelijk die snotneuzen mij ook het bloed van onder mijn nagels mogen pesten.

LUC DE VOS