VREDE OP AARDE

(over zelfkennis)

Mensenlief, wat heb ik weer een lol gehad het afgelopen jaar. Overal waar ik ging om mijn liederen te spelen kwamen mooie en intelligente mensen bijeen, gewoon om er bij te zijn en mee te zingen. Mijn liederen zijn immers niet moeilijk. Iedereen kan ze naar hartelust meezingen. Het is een eenvoudige volkskunst die ik beoefen. En toch vinden de mensen het fijn.
Vorige maand zat ik ergens moe maar tevreden uit te blazen van alweer een fijne avond die ik mijn toehoorders had geschonken. Ook de baas van de zaal was tevreden. ‘Goed gedaan, Vos,’ sprak hij en hij overhandigde mij een fles van zijn beste cognac. Dat had deze man niet moeten doen maar hij deed het toch. Uit de grond van zijn hart. Uit dankbaarheid. Toen hij verdwenen was zat ik nog wat na te dromen. Ik dacht: hier hadden twee goede, trouwe mensen, de baas en ik, elkander de hand geschud. Ik had mijn liederen gezongen en deze man en de mensen hadden het goed gevonden. Hier was geen haat geweest, geen partijen die elkander niet konden luchten, die geen wrok om elkander koesterden. Op mijn simpele manier had ik op deze wijze, door mijn liederen te zingen, bijgedragen aan de vrede op aarde. Want waar geen oorlog is, daar is vrede. Zo eenvoudig is het, zo peinsde ik. Vrede is enkel afwezigheid van oorlog. Dat ik daar nooit bij had stil gestaan. Waar liederen gezongen worden, waar met elkander gegeten en gedronken wordt, daar is geen plaats voor twist. Hier heerst vrede, zo dacht ik, en er is hoop voor iedereen. Vrede is afwezigheid van oorlog. Het lijkt misschien te simpel om dood te doen maar op dat moment leek deze gedachte mij overweldigend, alsof ze mij door de goden werd ingefluisterd. Zoals ik zei, ik was nogal moe op dat moment.
Toen ik naar buiten stapte met mijn gitaar in de hand kwam er een meisje achter mij aangerend. Ze riep: ‘Lieve, lieve Vos, wacht op mij, gij schitterende vent!’ Ze was jong en tergend mooi. Ze droeg twee koddige paardestaarten als van Pipi Langkous. Ze was geen kind meer maar nog geen vrouw.
‘O lief meisje, wat kan ik voor u doen, ik heb niet veel tijd, de laatste trein wacht op mij daar aan het station.’
‘Mijn Vos, mijn lieveling, luister naar mij, ik heb zo heerlijk genoten van uw liederen.’ Toen wist zij al niet meer wat te zeggen en liet beschaamd haar tedere hoofd zakken.
Ik zei: ‘is het waar? Die liederen van mij zijn zo eenvoudig, ik zuig dat allemaal maar uit mijn duim tussen de soep en de patatten, moet u weten. Ik bedoel, het is geen Rachmaninov of Prokofiev, bedoel ik.’
Toen wist ik plots ook niet meer wat te zeggen en begon net als zij naar de punt van mijn schoenen te staren.
Ze sprak met nieuwe moed: ‘neen, dat weet ik wel, het is goed en rechtvaardig dat gij nederig zijt, zelfkennis is de bron van alle wijsheid, het stelt misschien niet veel voor, uw gezang, maar toch hou ik van u, gij sloddervos, omdat alles wat gij zegt en zingt uit het diepste van uw hart komt, gij zijt een echte mens.’
Opnieuw dacht ik: liefde en vrede zijn niet zeldzaam. Zij liggen op straat voor het rapen. Een traan van ontroering welde op in mijn ene oog.
Ze zei: ‘Ik heb voor u een geschenk gekocht om u te bewijzen hoe zeer ik het leven lief heb.’
Uit haar tas haalde ze een bont pakje met een strikje te voorschijn en overhandigde het mij op een enigszins plechtige manier. Ik mocht het pas openen op de trein, zei ze.
Daar scheidden zich onze wegen voorgoed. Ik zwaaide naar haar en riep vaarwel, vaarwel. Slechts een aantal ogenblikken had ons samenzijn geduurd maar het leken wel eeuwen. Twee mensen ergens op een straat ergens op de wereld. Op de trein deed ik het geschenk open. Er zat een meisjesonderbroek in, koningsblauw, van zijde en kant. Ik wist meteen wat haar bedoeling was: neen, niet wat u denkt! Neen, dit geschenk was het symbool van haar overgave aan de liefde die zij in haar bestaan wilde schenken aan allen die naar haar liefde verlangden. Zij zou zich in haar leven, dat nu begon, onderwerpen aan de geheimen van de hartstocht. Zij zou zich in het leven storten, in een leven wellicht met vele ontgoochelingen, maar zij zou het doen met vastberadenheid. En zij wilde dit aan mij toevertrouwen. Zij wilde dit voornemen met iemand delen, een eenvoudige zanger zoals ik, iemand die wist dat die haar zou begrijpen. Hoe kon ze dit beter doen dan mij dit prachtige kledingstuk van kant en zijde te schenken, dat unieke symbool van onderwerping.
Ik reed door de nacht in een trein. Er heerste vrede daar op die plek op aarde.

LUC DE VOS