WHEN GIANTS MEET

De dansvloer van de Culture Club stond vol met jonge intelligente juffrouwen in de fleur van hun hormonenspiegel en ik stond er middenin en ik mocht ook meedoen van de directie.
Het was diep in de nacht en ik moest eigenlijk al in bed liggen. Dj TLP en de Fucking Dewaele Brothers draaiden samen platen en dit in het kader van hun When Giants Meet-tournee.
Ik vroeg mezelf af hoe het zover was kunnen komen dat ik hier was beland in dit schitterende heden. Er was een tijd dat ik jong en mooi was. Nog mooier en nog jonger dan ik nu ben. Ik was een verschoppeling in die tijd. Ik wist niet meer waarin of waaruit. Ik was bang van de mensen. Nergens om mij heen zag ik goedheid of rechtvaardigheid. Ik was een heteroseksuele jongen van achttien die naar liefde en aandacht verlangde. Waar ik ook kwam, nergens scheen ik die liefde en aandacht te ontmoeten. Integendeel, een snauw en een beet kon ik krijgen, vooral van jonge meisjes die mij een achterlijke idioot vonden. Ja, die meisjes, twintig jaar terug waren het fascistische hormonenbommen. Nu zijn het ouder wordende vrouwen die met de moed der wanhoop op weg zijn naar de menopauze en de ondergang. Nu hebben zij er spijt van dat zij mij niet die liefde en aandacht schonken die ik verdiende, waar ik recht op had. Nu worden zij oud en lelijk en graatmager of moddervet. Nu zou ik hen moeten uitlachen in hun aanschijn maar ik kan enkel mededogen voor hen voelen.
Jaren en jaren lang zat ik op mijn kamertje liedjes te spelen op mijn gitaar en ik droomde en droomde van de liefde. Misschien zou ik ooit een zanger worden die zijn liederen kon gaan spelen in allerlei zalen voor de mensen en op die manier liefde en aandacht verwerven. Het moet het jaar 1987 geweest zijn. Ik was al in jaren niet meer buiten geweest. Ik was aan het verdrinken in mijn eenzaamheid. Ik kwam op straat een gast tegen die ik nog kende van vroeger. Hij was net als ik een verschoppeling geworden die niet goed wist van welk hout pijlen maken en in een café werkte aan de Zuid. Ik moest zaterdag een keer meekomen met hem naar de Zuid want daar brandde de lamp. Ik kende de buurt wel, het was toen nog, meer dan nu, de Place Pigalle van Gent, een oord van verderf waar ik van huiverde als katholiek opgevoede jongen. Ik raapte die zaterdag al mijn moed bijeen en nam de bus naar Gent. Die gast stond mij al op te wachten. We drongen het hart van de Zuid binnen. Het Wilsonplein waar nu het Urbiscomplex staat was toen een reeds in verval verkerende verzameling van cinema’s, tavernes, hotels, bordelen, café’s en discotheken allerhande waar het rook naar vergane glorie en oude matrassen. We doken een discotheek binnen op de Kuiperskaai. Een zware dreun loeide ons tegemoet. Ik bestelde een watertje en toen was mijn geld al op. Het was vijf jaar geleden dat ik nog ergens was geweest. Er was een nieuwe tijd aangebroken, zo mocht ik vaststellen. De meisjes droegen korte rokjes en topjes van zijde. Vijf jaar daarvoor droegen ze nog jeansbroeken en slobbertruien. Ik wist niet waar ik eerst moest loeren. Een heldere gedachte drong zich daar en toen aan mij op: geluk, dat was iets voor vrouwen en kinderen, zo wist ik nu. Ik moest geen moeite meer doen om gelukkig te worden. Ik voelde vrede met mijn lot en ik kon met een gerust hart de dood ingaan, wellicht morgen reeds.
In een wolk van vrede luisterde ik naar de dreun die uit reusachtige klankkasten werd gejaagd en eindeloos voortjakkerde met af en toe, tussen het gebonk door, een scherpe toon uit een synthesizer of een sirene die loeide. Nu viel het mij pas op dat ze geen liedjes draaiden van de radio om op te dansen, liedjes van Blondie of Abba of zo. Iemand had blijkbaar een soundtrack gecreëerd, enkel en alleen om mensen te doen bewegen en hen in een trance te brengen vanwaar geen wederkeer. Ook ik werd er op den duur dol van. Ik maakte de geboorte mee van de New Beat en de House, de geboorte van de dance-muziek die nu in deze schitterende nieuwe eeuw de hele wereld heeft veroverd. Niet in Manchester of in Chicago is het allemaal begonnen, maar hier in Gent aan de Zuid. En ik was er bij. Ik kan het echter niet bewijzen. Jammer genoeg zijn bij de afbraak van de Zuid alle archeologische sporen van dat schimmige verleden vernietigd. Er resten ons slechts de verslagen van ooggetuigen zoals ik.
Aan dit alles moest ik denken toen ik mij vorige week in de Culture Club bevond in aanwezigheid van schone, jonge en intelligente vrouwen die volop van hun jeugd en hun geluk genoten, nu het nog kon. Het leek alsof ik met een tijdmachine van het verleden naar het heden was gereisd om het verleden voorgoed te begraven.

LUC DE VOS