POSTMODERN MORALISME

Hebt u ook zo genoten van die versleten televisieprogramma’s die onze goede oude staatsomroep nu volop opnieuw aan het uitzenden is? Ik heb er weinig mensen horen over klagen. Ja, er klonk hier en daar een noot kritiek. Het grootste euvel van al die oude programma’s was blijkbaar de traagheid waarmee de verhalen zich ontsponnen. Zag u ook enige afleveringen van Wij, Heren van Zichem? Iedereen ouder dan dertig heeft herinneringen aan die prachtige serie. En inderdaad, nu ik de beelden terugzag viel ook mij op hoe traag alles verliep. Te traag naar de normen van het hedendaagse televisiegebeuren waar acties en dialogen om de haverklap worden onderbroken om de kijker in godsnaam niet vervelen. Bij de Heren van Zichem nam men rustig de tijd om de dingen aanschouwelijk te maken, ook de dingen die er in het verhaal schijnbaar niet toe deden. Op een ochtend zit Pastoor Munte, schitterend vertolkt door Luc Phillips, op zijn gemak een boterham te eten. Hij neemt een hap, gaat dan even zitten kauwen, neemt nog een hap, gaat weer even kauwen, slurpt dan een keer van zijn gloeiende hete bak koffie, neemt dan weer een hap in de boterham, und so weiter. Postmoderne jongeren worden er wellicht stapelgek van. Maar ik zat werkelijk te genieten van dit bijna middeleeuwse stuk televisie. Rustgevend was het, pure zen, om iemand een boterham te zien eten zonder dat dit het verhaal wezenlijk vooruit hielp.
Zou het kunnen dat dit werkelijk ook de bedoeling was van de makers van de serie in die tijd, een tafereel te tonen van een contente mens die een boterham eet om aldus rust en vrede te brengen in het hart van de kijkers?
De hele serie zat trouwens vol met van die heerlijke figuren als die Pastoor Munte, allemaal door en door goede volksmensen die in een hechte dorpsgemeenschap er het beste van trachtten te maken in het Vlaanderen van de jaren twintig. Ik heb het zelf nog voor een stuk meegemaakt, dat soort verbondenheid. Het was heel normaal dat ik als jongentje bij alle mensen in de straat kind aan huis was. Iedereen kende elkanders vreugde en zorg. Ik meen mij te herinneren dat die situatie pas begon te kantelen in het midden van de jaren zeventig. Ik kwam op een avond een keer bij mijn broer binnenvallen. Die was pas getrouwd. Ik trachtte een vrolijk gesprek op gang te brengen, maar mijn broer leek mijn aanwezigheid niet echt op prijs te stellen. Waren dat de eerste tekenen van een nieuwe samenleving waarin de individualisering op de spits zou worden gedreven? Of had het ook te maken met de vrouw van mijn broer die ik bij het weggaan naakt onder de kast zag liggen? We zullen het wellicht nooit weten. Een ding is zeker: die vooroorlogse verbondenheid komt nooit meer terug. Niemand zou de sociale controle nog aanvaarden die dit soort samenleving met zich meebracht. Ja, die Pastoor Munte die ging dorpelingen die zich niet aan de kuise moraal hielden in hun eigen huis uitschelden en hun stoute koters eigenhandig met zijn paraplu bewerken. Neen, die toestanden mogen nooit meer terugkomen.
Toch vraag ik mij als postmodern moralist af welke instantie vandaag dan wel de taak van moraliserend richtsnoer op zich neemt. Vaak weerklinkt de roep naar opnieuw een soort lichte, aan deze tijden aangepaste vorm van sociale controle. Die roep weerklinkt terecht. Wanneer niemand ooit een keer verklaart dat het verkeerd is een fiets te stelen, bestaat dan niet het gevaar dat het stelen van een fiets op den duur gaat lijken op een voor de hand liggende daad, een heldendaad zelfs, een daad van rebellie tegen een stoffige voorbijgestreefde burgermoraal? Wanneer niemand ooit met zoveel woorden verklaart dat diefstal een zonde is, dat de zondaar spot met de eerlijke arbeid en inspanning van zijn medemensen, zal men dan niet uit het oog gaan verliezen dat diefstal in wezen de grootste vernedering is die het ene individu het andere kan aandoen?
Ik wil de goede, eerlijke mensen vragen in deze donkere dagen te ijveren voor een nieuwe verbondenheid. Ik merk zelf dat ik bijna nooit op bezoek ga bij de mensen. Ik denk dan altijd, ik zal ze wel lastig vallen zeker, en de mensen hebben al zorgen genoeg, ik ga er mij niet mee bemoeien. Zover drijft ons de individualisering. Wanneer ik dan toch een keer bij de mensen thuis kom, zijn ze de koning te rijk. Laten wij elkander gewoon wat vaker ontmoeten, niet alleen in deze dagen waarin wij de geboorte van het licht verwachten maar het hele jaar door, laten wij elke dag een feest bouwen. U bent van harte uitgenodigd hier bij mij thuis. Hoe meer zielen, hoe meer volk.

LUC DE VOS
VOLGENDE KEER DANKBAARHEID