WORD NU EINDELIJK TOCH EENS WAKKER !

Vroeger, toen ik er nog niet met een zekere stelligheid van overtuigd was dat het allemaal nooit meer goed zou komen en ik me nog in allerlei feestgedruis dorst te storten onder het motto van je weet godverdomme maar nooit waar het allemaal goed voor is, dan kwam ik bijvoorbeeld vaak dronken thuis nadat ik eerst uren en uren al waggelend op de fiets de wegen had onveilig gemaakt op de terugweg huiswaarts. Mijn oude oma, bij wie ik inwoonde nadat ik reeds op jonge leeftijd wees was geworden, wou me dan in vele gevallen niet meer binnenlaten want ik was vanzelfsprekend de sleutel kwijtgeraakt en dan sliep ik meestal in het hooi op de hooizolder boven het zwaar ademende rundvee ( die droomdieren die zuchtten alsof het verdriet van de hele wereld op hun schoften rustte ). Daar huisden ook tal van katten omdat die goeie ouwe Minou, mijn vette kat op wie ik dol was, veelvuldig door de katers in de buurt tot het liefdesspel werd gedwongen en werkelijk om de haverklap een nest jongen kreeg. Jongens, daar was het een gewriemel van jonge katten, dat is niet te bevatten. En dan zong ik voor het slapengaan, onderwijl met mijn dronken kop de maat knikkend, dat vrolijke kattenlied : onze poes heeft poesjes gekregen, fifalderie, fifaldera. Drie witte, drie zwarte, drie rooie, maakt negen, fifalderie, fifaldera. Poes, poes, lelijke poes, voed ze maar op met appelmoes. ( bis repetita placet ).
Wie zou dat lied ooit hebben gemaakt, zo vraag ik mij thans af, aan welk oorspronkelijk brein is deze poëzie ontsproten ? Het moet een verstoorde mens geweest zijn, iemand die er door omstandigheden of bewust aan verzaakt had zijn gedachten op een redelijke manier te ordenen en het ware leven in het aangezicht te blikken. Misschien iemand die nog in de tijd van Napoleon had meegevochten in de Russische oorlog, aldaar beide benen was afgeschoten en waanzinnig was geworden en op het ouderlijke erf zijn verdere dagen sleet met het bedenken van die krankzinnige kinderversjes en liedjes die kant noch wal raakten maar die via de overlevering de eeuwen zouden trotseren, zo is gebleken.
Daarover zou je, artiest zijnde, dus allemaal een lied kunnen maken, over iemand die dronken thuiskomt en op de hooizolder liederen zingt voor een kat die haar jongen zoogt, of over een gast die zijn benen is afgeschoten en in zijn waanzin liederen voor de kinderen maakt. Het zijn allemaal goede en voor de hand liggende thema’s, en ze snijden bovendien enorm hout en kunnen op een volmaakte manier fungeren als metaforen voor het verworpen zijn in deze wereld en de vruchteloze zoektocht naar de troost die er natuurlijk niet is of dacht je misschien dat het zingen van kinderliederen ter ere van een suf, verstandeloos dier, dacht je werkelijk dat daarin de troost te vinden is ? In wat voor wereld leven wij toch dat ze dat de mensen voortdurend kunnen wijs maken, daar staat je verstand toch bij stil. Word nu toch eindelijk eens wakker, verdoemden ! Aldus zouden deze nog te maken liederen ook een opvoedkundige waarde kunnen hebben, een soort van wakkermakende rol. Want dat is vanzelfsprekend ook een der taken van de kunstenaar, het aan stukken rijten van de mythen en sagen die ons versufte volk alsnog in de lethargie blijven dompelen.
Aan de slag dus, zo luidt heden het parool. Voor het einde van het millenium moet ik nog vijf langspeelplaten maken, dat staat zo ergens in een contract beschreven dat ik ooit in een overmoedige bui heb ondertekend. Wat doen ze de mensen toch allemaal aan. Ik moet trouwens sowieso nog even aan de gang blijven want al het geld dat mij gedurende dit bestaan om welke reden dan ook in de schoot werd geworpen heb ik ondertussen echter verbrast op allerlei drinkgelagen en schranspartijen en dit in weerwil van de smeekbeden van mijn oude oma die me meerdere malen met bevende stem aanmaande om toch alstublieft mijn zuurverdiende centen te sparen voor “de toekomst”. Daar heb ik nu eerlijk gezegd wel vreselijk diepe spijt van maar gedane zaken nemen geen keer.
We moeten voort, altijd maar voort, en God weet waarheen, daarover hoeven we ons dus geen zorgen te maken.

LUC DE VOS