GOD WEET DAT IK IETS MISTE

Jaren geleden, toen ik nog lid was van de taaladviescommissie, kon ik mij zo vreselijk opwinden over al die reactionaire spellingsconservatoren met hun misplaatste respect voor onze heilige Nederlandse taal en haar aanhangsel, de eerbiedwaardige spelling die de spontaan gegroeide eindfase zou zijn van een eeuwenoud proces van allerlei culturele invloeden waar we met onze postmoderne, verwaande tengels af moesten blijven.
Vooral die oude professor Stromboli, net als ik commissielid, die kon ik niet lijden. Jongens, dat was een ettertje hoor.
Op die ene vergadering was het weer raak. De spelling van het woord gynaecoloog, zo sprak hij, is de enige correcte omdat in een fonologisch woordbeeld als ginekoloog niet meer dat gedegen klassieke Grieks te herkennen is, die machtige taal van Homeros voor wiens werken wij nederig in aanbidding moeten knielen.
En waarom ga je dan geen stap verder en ga je niet consequent opnieuw in het Sanskriet, het Grieks en het Latijn spellen, monster dat je bent, heb ik toen geschreeuwd. Waarom schrijf je dan bijvoorbeeld moedwillig Keulen als je in werkelijkheid Colonia Agrippina bedoelt, waarvan de eigennaam Keulen slechts een lelijke, volkse verbastering is. Je moet toch beseffen dat telkens als je het woord Keulen schrijft, je dient na te denken over de boeiende geschiedenis van deze stad die in de eerste eeuw na Christus door de Romeinen werd gesticht en die haar naam te danken heeft aan de moeder van keizer Nero, de trouweloze Agrippina, die haar schoondochter vergiftigde en later trouwens door haar eigen zoon, die schurk van een Nero, zelf om het hoekje werd geholpen.
Met deze uiteenzetting wou ik het absurde aantonen van Stromboli’s achterhaalde vasthouden aan een systeem dat er bewust naar streefde de boel ingewikkeld te maken uit naam van een hooghartig intellectualisme dat erop uit was een duale maatschappij te creëren met een aristocratische bovenlaag van spellingkundigen en een spellingonkundige massa die het toch nooit zou snappen en aldus buiten de maatschappelijke prijzen zou vallen. Een vorm van verknechting dus, zo oordeelde ik, die met alle middelen, ook de meest fysieke, diende te worden bestreden. In die tijd was ik immers een fervent aanhanger van het nogal belachelijke idee dat alle mensen broeders zijn en dat we uit alle macht dienden te streven naar de ontvoogding van de naamloze arbeidersklasse en dit via een onvermijdelijke revolutie die zou leiden tot een maatschappijmodel waarin alle macht aan de arbeid zou toebehoren, een dictatuur van het proletariaat als het ware.
Een van de middelen daartoe, zo dacht ik, was de oprichting van een marxistische denktank voor progressieve spellinghervorming die al die belachelijke spellingsregels overboord zou gooien en de spelling louter op de fonetica zou baseren zodat iedereen gewoon zou schrijven zoals hij sprak en aldus iedereen van lieverlee foutloos zou gaan schrijven.
In de taaladviescommissie waarin ik zitting had omdat die op paritaire basis was samengesteld en alle leden van het politieke spectrum daarin vertegenwoordigd dienden te zijn, maakte ik duchtig van mijn oren en ging ik met stugge verbetenheid te keer tegen figuren als Stromboli die een toekomst waarin iedereen gelijk zou zijn, in de weg stonden.
Maar dat is allemaal jaren geleden, toen ik nog jong was en een vuur in mijn ziel voelde branden dat nu reeds lang is geblust. Ik was toen ook verslaafd aan het oplossen van kruiswoordraadsels, wat ik heden ten dage een stompzinnig tijdverdrijf vind. Ik verzamelde dwangmatig ook allerlei flessen en sigarebandjes en lucifersdoosjes.
God weet dat ik iets miste en dat ik het maar niet vond. Soms denk ik nog eens aan die goeie, ouwe Stromboli, met zijn geitesik en zijn pijp en zijn droevige ogen. En aan zijn beruchte uitspraak: de mensen verkiezen het ongemak van het bestaande boven de onzekerheid van de verandering. En uiteraard hebben ze gelijk.

LUC DE VOS