IK JUICH JE LOF TOE

In mijn zoektocht naar allerlei vormen van lustbeleving en geestverruimende avonturen begeef ik mij soms naar een feest in de hoop daar het geluk te vinden in het gezelschap van mensen. Vooral feesten waaraan een tombola is verbonden kunnen op mijn belangstelling rekenen want als dat feest je dan bedroefd maakt en je ziek van verdriet weer huiswaarts moet, wat niet ondenkbaar is, kun je nog altijd een prijs winnen.

In Vlaanderen, zo moeten buitenlandse lezers weten, voltrekken de meeste feesten zich in weiden. Men tuigt er grote tenten op en stapelt er houten constructies in die dienen als podium en tafels en banken die geuren naar paardestallen en naar bloed van versgeslachte kalkoenen die met vismeel werden grootgebracht. En ’s avonds waart die geur als een mist door de tent en denken wij wederom aan de stallen van voor de oorlog en aan de wilde blik van de kippen die over de tafel liepen als wij de lauwe soep zaten te eten en dan denken wij : we zijn weer thuis, hier in Vlaanderen, thuis op de boerderij. Dit nemen ze ons niet meer af.
En op zo’n feest ontmoette ik die oude rakker van een Janowitz die ik nog kende uit een vorig leven, toen we allebei DJ waren bij Radio Ondergang en op die manier een einde trachten te maken aan de ellende in de wereld via het verstrekken van maatschappelijke informatie in het kader van een wereldbeeld dat was gestoeld op een synthese van de werken van Bakoenin en Dadajev in wie wij een soort van redders zagen.
Omdat ik na verloop van tijd geen heil mee zag in het toedienen van ideologieën via mediakanalen en ik zelf een deel van de geschiedenis wilde worden in plaats van over de geschiedenis te berichten maar vooral ook omdat ik Janowitz’ lelijke gezicht hartsgrondig beu was, zei ik vaarwel en werd ik rondreizend zanger. Janowitz was uit radeloosheid en gebrek aan ambitie bij de radio gebleven en maakte er nu doelgroepgerichte muziekprogramma’s voor de late uren.
En ik sprak tot Janowitz : Beste jongen, weet jij dat ik nog altijd heel veel van je hou. Dat was wel gelogen maar kon als openingszin zeker tellen. En ik ook, sprak Janowitz, ik hou ook nog altijd veel van jou, meer dan mij lief is.
En wat doe jij hier op dit zompige Vlaamse feest ?, vroeg ik.
Ik heb een documentaire reeks over de ondergang van de geest op stapel staan en daarvoor doe ik hier ter plekke wat veldonderzoek maar de directie van de omroep heeft er eigenlijk geen oren naar dus ik weet niet of het ooit wordt uitgezonden, zo sprak Janowitz bedrukt.
Nu ja, zei ik, je doet maar. Gefeliciteerd trouwens met je nog steeds uitstekende programma op Radio Ondergang. Ik juich je lof toe omdat je je nog steeds zoals vroeger weigert te richten op het wat gratuite onderhouden van een zo groot mogelijk publiek, of op het belichten van die eenvoudige ontroering die men dagelijks in de huiskamer of op het werk of in de wachtzaal van het OCMW kan aantreffen en ons door mensen als Jan Van Rompaey of Hugo Claus door middel van hun kunst constant door de strot wordt geramd. God weet dat we daar onze buik van vol hebben.
Nee, jij spitst integendeel je aandacht toe op artiesten die via een niet voor de hand liggend argotvocabularium uiting geven aan hun diepgewortelde haat jegens hun vijanden waarbij ze zich voornemen die vijanden uit te schakelen met behulp van wapens en dit gedurende mythische veldslagen tussen rivaliserende fracties met als inzet de controle over bepaalde stadswijken en over het drugsbeleid in deze gebieden. Merkwaardig hierbij is dat die artiesten zich bij voorkeur noemen naar frisdranken en stripfiguren zoals ICE-T en Snoop Doggy Dog. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat het grootste deel van hun doelgroep bestaat uit kinderen die ze op die manier voor hun zaak trachten te winnen.
Maar wat ik wil zeggen is dit, Janowitz. We moeten deze artiesten inderdaad koesteren omdat zij ons, met hun kunstuitingen een blik gunnen op de wereld zoals hij in werkelijkheid is. Kunstenaars van bij ons zijn week gewiegd door een vrede die al veel te lang aansleept en er moet maar eens een oorlog of een tentenkamp overheen, daarover ben ik het volledig met je eens. Wat je echter niet mag doen is je programma luidkeels aankondigen met een scheldwoord – in het Engels weliswaar – dat momenteel op het Amerikaanse continent schering en inslag is en dat verwijst naar een daad van lustbeleving met die persoon die je ter wereld heeft gebracht. Ik vind dat dus niet beleefd.
En Janowits zei : Waarom is iedereen toch tegen mij.
En ik zei, we zijn helemaal niet tegen jou, ga rustig door met de strijd. Ik vraag je alleen er eens over na te denken wat je eigen moeder er allemaal zou van vinden als ze Engels verstond, die lieve schattebout.

LUC DE VOS