JONGENS EN WETENSCHAP

En u, meneer De Vos, ja u, wat denkt u ? Bestaat er zoiets als een nationaal gevoel bij ons volk en zo ja, op welke manier moet men dit duiden, specifiek dan in verband met voetbal ?

Ik zat net aan paella te denken toen mij, midden in het rechtstreekse tv-debat waaraan ik deelnam, deze vraag werd toegeworpen door de presentator. Het was een heilloze poging om het gesprek, dat zich tot dan log had voortgesleept, wat animo en diepgang te bezorgen.
Ik mag vooral niet laten merken dat ik niet aan het volgen ben, dacht ik vertwijfeld. Gelukkig had ik eerder die dag een aantal zinnen grondig voorbereid voor de spiegel en ik nam het woord : Ik vind dat voetbal te veel aandacht krijgt in de media. Ik betaal potverdorie 26 frank voor een krant en die staat voor de helft vol met voetbal en andere sportberichten. Ik voelde mij plots heel moedig en besloot op mij elan verder te gaan : In sport ben ik niet geïnteresseerd, zo sprak ik, mij spreekt vooral de cultuurberichtgeving aan en die wordt stiefmoederlijk behandeld in onze media.
Waarom zei ik dat toch ? Ik las toch alleen de stripverhalen in de krant ? Wat moesten mijn geliefden wel niet van mij denken op dit eigenste ogenblik ? Zij wisten dat ik enkel de strippagina las. En wat kon mij dat gezeik over voetbal eigenlijk allemaal schelen ? En eigenlijk moet ik ook een bril dragen en een hoorapparaat, maar ik ben te trots om toe te geven dat ik oud word, doof en blind, dat ik ziek ben, en moe, zo afgrijselijk moe, dacht ik benauwd. Ik ben een zondaar, zo diep gevallen ben ik reeds, er lijkt geen weg terug.
Plots voelde ik de drang om alles goed te maken wat ik ooit verkeerd had gedaan. Alles moest worden rechtgezet, alle kwaad dat ik ooit had veroorzaakt zou ik hier en nu, live voor de camera, tenietdoen. Dat gebeurt toch alle dagen, overwoog ik, op televisie komt iedereen zijn zonden biechten, dat mag toch, daar is niets mis mee. Ik wilde lijden en de straf ondergaan als ik maar verder kon leven in de waarheid.
Doch reeds had iemand anders in het panel het woord gekregen en het gesprek had plots een heel andere wending genomen. Iedereen was nu zowat tegelijk zijn mening aan het verkondigen en ik was aldra op achtervolgen aangewezen.
Tevergeefs, mijn geest dwaalde opnieuw af. Waar was ik gebleven ? Paella ! Natuurlijk, daarnet had ik in de kantine van het omroepgebouw een bord kleffe paella als avondmaal verkregen. Ik bevond mij er in het gezelschap van een meute luidruchtige boeren en tuinders die in zak en as zaten omdat ze moeite hadden om hun BMW af te betalen. Ook zij zouden later die avond in hetzelfde op sociologische thema’s gerichte programma van hun gram en spijt mogen getuigen.
En naast mij zat er een zwartharig meisje stil haar bord paella te verorberen. Wellicht was ze een eenvoudige beambte in dit instituut. Ze droeg een zwarte lange broek die vervaardigd was uit een stof die haar benen, dijen en billen nauw omspande, en ik kon mijn ogen niet afhouden van die hoopgevend verpakte lichaamsdelen. Ik keek tersluiks naar haar gezicht dat getuigde van een diepe droefenis die haar voorzeker lang geleden was aangedaan, maar die nog voortleefde in de berustende manier waarop ze met haar vork in de paella prikte. Maar waarom droeg ze twee verschillende oorbellen ? De ene een zilveren nijlpaard, de andere een koperen krokodil.
Middenin het debat – dat intussen in een verhit stadium was gekomen, maar als het geluid van een voortrazende trein waarin je meereist aan mij voorbijging – begon ik nu diep na te denken over de betekenis van die dieren. Nijlpaarden leiden een eenvoudig bestaan, waggelend van de oever naar de rivier, steeds druk in de weer met de zorg voor hun jongen die ze bedachtzaam bejegenen om hen niet met hun enorme lijven te verpletteren. Ze zijn het symbool van de vruchtbaarheid, besloot ik. En de krokodil is het symbool van de droom en de stilte. Ja, dat stond vast ! Eenzaam peinzend, ver van elk kabaal, brengt dit dier zijn dagen door, aldoor denkend aan iets dat in zijn blik lijkt bestorven, een verschrikkelijk geheim vanzelfsprekend.
Waar haalde ik dat toch allemaal vandaan ? Natuurlijk, het boek Jongens en Wetenschap dat ik die middag had doorgebladerd en dat handelde over de Oude Egyptenaren.
Was het toeval dat ik de dieren waarover ik net had gelezen nu opnieuw tegenkwam in de oren van dat meisje, dat tegelijk nijlpaard en krokodil was, moeder en droomdier ?
Misschien moest ik haar vragen om mij te beschermen, of haar in huis nemen als dienstvrouw. Of nee, ik zou haar uit mijn leven en gedachten dienen te verbannen, het was allemaal al moeilijk genoeg.
Het debat liep ten einde. Nadien was er een feest. De presentator bedankte mij hartelijk voor mijn substantiële bijdrage aan het programma. Ik ging in stilte huiswaarts en die nacht droomde ik van de otters die ik de avond voordien in een documentaire van kapitein Cousteau op de televisie had gezien.

LUC DE VOS