IMPERFECTIE

Alles hangt op zijn plaats, ook dat washandje, proper op zijn plaats, van enige problematiek kan geen sprake zijn. Hier heerst vrede. Er is rust in de geesten. Zo lijkt het. Maar in verband met de pollepel was er twijfel gerezen.

In een postmoderne tijd, wellicht de zeventiger jaren van de vorige eeuw, werden de producten aangeschaft in een koopcentrum dat was verschenen langs de steenweg en dat blonk van nieuwigheid. De pollepel hoorde bij een verzameling van keukengereedschap met als designkleur: donkerblauw, het blauw van diepe zuiverheid. In de tijden die voorgoed achter ons lagen werd keukengerief van ijzer en hout gemaakt, materialen die aanwezig waren en voor de hand lagen. Maar dit alaam was gewild donkerblauw. Iemand in een fabriek had over die kleur nagedacht en gezegd: deze dingen moeten donkerblauw zijn, enkel en alleen omdat de mensen dat schoon gaan vinden. En die pollepel die hoorde er bij, echt bij. En nu was die pollepel kapot gegaan. Het bakeliet of het plastic – wie zal het zeggen – was losgekomen van het ijzer. Hoe was dat gekomen? Had hij te lang in het zeepsop gelegen, was daardoor de lijm losgekomen? Of had de kleine er aan zitten prutsen? Er was een diepe twijfel, een grote verwarring gerezen. We kunnen die pollepel niet zomaar in de vuilbak gooien. De perfectie van het heilige getal vijf zou doorbroken worden, er zou voorgoed iets ontbreken, gaafheid zou geschonden worden. Er was nochtans een andere pollepel voor handen. Maar daarover ging het niet. Het ging hem om de volledigheid die niet meer totaal was, daar kregen deze mensen buikpijn van. Daarom moest die pollepel ten allen prijze gered worden van de vergetelheid. En die prachtige dingen hadden ook stukken van mensen gekost, minstens vijfhonderd frank in die tijd, maar zelfs dit was wellicht naast de kwestie. Iemand van het gezin had nog de mogelijkheid geopperd net dezelfde pollepel te gaan kopen in datzelfde koopcentrum langs de baan. Maar deze set was alweer jaren uit de mode. Er waren ondertussen designmodes in keukengereedschap gegaan en weer gekomen en weer verdwenen en die identieke pollepel zou nergens meer te vinden zijn. Er zat niets anders op dan de hele rommel, alle vijf die blauwe rotdingen in de vuilbak te gooien en een nieuwe, nog postmodernere set te gaan aanschaffen. Maar dat zou natuurlijk belachelijk zijn geweest. Die andere vier dingen, de sauslepel, de schuimspaan, de stamper en de vleesvork, daar mankeerde werkelijk niets aan. Alleen die verdoemde pollepel, die had zijn perfectie verloren en had daardoor de perfectie van het perfecte getal vijf doorbroken en toen werd er inderdaad besloten die pollepel weer aaneen te plakken met twee plaklinten, vanonder en van boven aan het handvat. Hij was weer bruikbaar, die pollepel, maar niets zou ooit nog hetzelfde zijn.