CULTUUR IS PLEZANT

Bert Anciaux belde mij op deze week. Hij had veel goede dingen gehoord over mij. Dat ik zo mooi was en zo vooruitstrevend. Een echte bolleboos op politiek en cultureel vlak. Of ik niet zijn extern adviseur wou worden.

Ik zei: ‘ik zou liever, meneer Anciaux, uw intern adviseur worden.’
‘Waarom dat?,’ vroeg de minister.
‘Als extern adviseur moet ik altijd buiten zitten en ik zit liever binnen, maak mij maar intern adviseur.’
Minister Anciaux moest even nadenken. Toen kwam plots zijn bekende bulderlach die hem zo populair heeft gemaakt bij huisvrouwen tussen de zestig en de zeventig.
‘Vos, gij zijt de man van de woordspelingen, zeg. Gij zijt inderdaad niet zo dom als gij er uit ziet. Kom maar snel naar mijn kabinet.
Toen ik daar aankwam vloog ik er meteen in als een wildeman.
‘Meneer Anciaux, we moeten, onmiddellijk, werkelijk stante pede, een commissie ad hoc oprichten. Al die andere ministers, uw vijanden, doen niets anders dan commissies ad hoc oprichten en dat heeft ze zeker geen windeieren gelegd qua intellectuele uitstraling en populariteit.’
De minister belde woedend naar één van zijn kabinetsmedewerkers. ‘Hoe komt het dat wij nog geen commissie ad hoc hebben opgericht? Meteen in actie schieten of ik schop u op straat.’
Dat was ook alweer opgelost. En nu we gingen met zijn beide eens op inspectieronde door de gigantische kantoren van het ministerie van cultuur om luie bedienden een oorveeg te verkopen als ze bijvoorbeeld patience of mijnenveger zaten te spelen op hun computer.
Ik zei: ‘meneer de minister, dat van die commissie, gij moet dat niet aan uw kabinetsmedewerker vragen, allemaal extra rompslomp en bureaucratie. Vraag het gewoon aan die flinke mandataris.’
Ik wees naar een man die naarstig een formulier zat in te vullen.
‘Nu maakt gij toch een taalfout, Vos,’ zei Anciaux, ‘het is niet die man dat daar is, het is die man die daar is.’
‘Verontschuldigt mij, meneer de minister. Ik bedoelde gewoon uw bediende daar.’
‘Zeg het dan meteen altijd in correct algemeen beschaafd Nederlands, Vos, we krijgen al genoeg kritiek op onze kop met onze Belgische tussentaal.’
Ik zei, om de sfeer er in te houden: ‘zouden we niet gaan middageten, ik heb goesting in filet americain met frieten.’
‘U bedoelt wellicht, Vos, ‘zei de minister,’ dat u wilt gaan lunchen en zin hebt in gehakte biefstuk. Let op uw taal, Vos.’
Tijdens de lunch kwam ik opnieuw met een voorstel: ‘meneer de minister, ik heb nog een goed gedacht. We schaffen alle subsidies voor cultuur af. Dan zullen al die luie kunstenaars die nu aan een gesubsidieerde toog hangen wel verplicht zijn zulke geniale toneelstukken en zo’n tot de verbeelding sprekende kunstwerken te maken dat werkelijk alle mensen er dol op zijn. Het wordt een echte stormloop. En de cultuur in ons land is gered. Gewoon dankzij de vrije markt.’
‘En wat moet ik dan doen, hele dagen?’, vroeg Anciaux.
‘Gij kunt toch nog altijd minister worden van lopende zaken of bevoegde instanties,’ stelde ik voor.
‘Dat vind ik niet zo plezant. Cultuur is plezanter, daar ontmoet ge nog eens wat lekkere wijven zoals Tine Vanden Brande of Ann Ceurvels op de filmset. Zeg, Vos, bij nader inzien zijt gij toch niet zo een goed adviseur. Ik ga u moeten ontslaan. Het spijt mij. Wat dacht gij van een ontslagpremie van tien miljoen euro?’
‘Dat is veel te veel,’ zei ik, ‘vijf miljoen euro, daar kom ik gerust mee toe.’

Luc De Vos