HET IS BIJNA ONVOORSTELBAAR

Het is bijna onvoorstelbaar maar elke dag luisteren er ’s morgens om acht uur twee miljoen mensen naar het politieke duidingsprogramma Voor De Dag. Echt waar. Dat is dagelijks twee keer de kijkdichtheid van FC De Kampioenen en zevenhonderdveertig keer de luisterdichtheid van Studio Brussel. Maar goed, Studio Brussel is dan ook een elitaire zender die er scherp op toeziet dat de programma’s zodanig vermoeiend en ingewikkeld en grensverleggend zijn dat niemand van het gewone gespuis dat bijvoorbeeld voor de CVP stemt het ooit in zijn hoofd zou halen die zender op te zetten.

Maar ik dacht, Jezus Maria, twee miljoen luisteraars, dat konden toch niet allemaal idioten zijn. Ik had het programma zelf nog nooit gehoord. Op dat vroege uur ben ik nog altijd aan het uitgaan in de cafè’s.
Ik zorgde ervoor dat ik vrijdagochtend op tijd naar huis waggelde.
Voor de dag begon met een item over de beide onderwijsnetten. Waarom noemen ze dat eigenlijk netten?, overwoog ik. Een ironische gedachte schoot mij door het hoofd. Misschien omdat de leerlingen er in gevangen zitten, net als palingen in een fuik. Ik moest plots denken aan palingen. Hoe lang was dat al geleden dat ik nog eens paling had gegeten. Liefst in de roomsaus met champignons. Of anders gewoon paling natuur, dat mag ook, dat is ook lekker. Jongens, wat had ik daar plots een goesting naar, daar in die vroege uren.
Maar waarover hadden ze het nu weer op de radio? Ja, natuurlijk, over de onderwijsnetten. Netten waar ze paling in vangen, die fuik dus, dat noemden ze bij ons vroeger een puiker. Een puiker noemden ze dat, een palingfuik. Ik heb nog de tijd geweten dat er in de vaart achter ons huis paling zat, toen ik een kind was. Op een nacht is die paling eens allemaal dood komen boven drijven. En dat dankzij de vooruitgang.
‘Ja,’ zei mijn oudere broer Mark, ‘dode paling, dat is de vooruitgang. Als ik u was zou ik maar meedoen met de vooruitgang. Pas maar op of gij zijt een vogel voor de kat. Sindsdien heb ik mijn broer Mark altijd hartsgrondig gehaat. En ik wens hem van hieruit het allerslechtste toe.
Maar kom, jongens, waar zat ik toch met mijn gedachten. Luister nu toch eens met aandacht naar de politieke duiding in Voor De Dag, sprak ik tot mijzelf. Ik was tenslotte de politieke verslaggever van Omroep Studio Brussel.
Het ging er op dat moment op de radio over de overstromingen in Limburg. De Maas was alweer buiten zijn oevers getreden, zoals elke winter in de jongste tienduizend jaar na de ijstijd.
In Limburg, zo dacht ik ondertussen, daar heet iedereen Dreesen of Ghijsen of Gabriëls of zo. Dat zijn typisch van die Limburgse namen. Bij ons in Oost-Vlaanderen heten ze allemaal Van Damme of Wulgaert of Van Rentergem.
Ik vroeg mij af of dat in Zweden bijvoorbeeld ook zo zou zijn. Dat ze in de streek rond Stockholm meestal Lundquist heetten en in het zuiden rond de steden Malmö en Göteborg bijvoorbeeld Gustafsson of Gunnarson. Daar moest ik dringend eens een linguïstiek onderzoek aan wijden. Regionaliteit van achternamen.
Maar waar waren ze nu alweer in het nieuws gebleven? Nog steeds ging het over de overstromingen. De bevoegde instanties zouden maatregelen treffen, zeiden ze. Ik was dolgelukkig toen ik het hoorde. Zolang de bevoegde instanties maatregelen gingen treffen was er niets aan de hand in Limburg, die goede provincie. Ik had er ooit eens een lief gehad in Limburg. Dat was een schone tijd. Op een kwade dag was dat ook allemaal weer voorbij. Ik heb daar toen zeer veel verdriet over gehad maar ook dat verdriet is weer vergleden in de tijd.
Het nieuws was ondertussen afgelopen. De wereld zoals hij is was weer aan mij voorbijgaan, zo overwoog ik. Met wroeging en wrok in mijn hart kroop ik in mijn bed.

Luc De Vos