DE KUNSTENAAR IS NIET VRIJ

(onze gelegenheidscorrespondent Luc De Vos ging kijken naar Clouseau in het sportpaleis)

Gedurende de show van ons meest succesvolle cultureel product daar in het Sportpaleis voelde ik mij op een enigszins sociologische manier een cultuurparticipant. Dat kwam omdat ik de dag ervoor kennis had gemaakt met een aantal cultuursociologische begrippen tijdens een lezing van de Leuvense hoogleraar Rudi Laermans.

Zelfs op mijn leeftijd wil ik altijd iets bijleren. Dat is zinloos, ik weet het. Ik ben te oud om nog iets op te steken, iets dat mijn levensloop zou kunnen wijzigen in gunstige zin of dat enige zoden aan de dijk zou kunnen zetten bij het remediëren van de ontgoochelingen en de vele mislukkingen die aan dit gelukkig minder woelige moment in mijn bestaan zijn voorafgegaan. Het is, tenslotte, voor alles te laat nu. Maar ik denk altijd: misschien wanneer ik wat meer van de wereld mocht begrijpen dan zou dit begrip mij tenminste enige troost kunnen schenken bij de doemgedachte dat over de conditie van de mensheid de schaduw hangt van een niet te vermijden en snel op ons af stormende cognitieve en affectieve eindigheid. Met andere woorden: schone liedjes duren niet lang. Of om het scherper en enigszins oneerbiedig te stellen: ‘life sucks and then you die.’ Zo zeggen ze het in het Engels. Maar dat is inderdaad wel heel erg scherp geteld. Ik zou het op een eerder mildere manier formuleren; alweer in het Engels, dat maakt het aangenamer: ‘You win some, you loose some, and then, at last… you die.’
De lezing van Laermans had als uitgangspunt de pogingen van de politiek om de cultuurparticipatie te optimaliseren. Dat leidt dan tot iets wat men culturele competentie noemt, wat op zijn beurt zou moeten leiden tot een versterking van het sociale weefsel. Het ligt voor de hand dat eventuele subsidiering van de toegang tot de kunsten in het algemeen door de politiek gekoppeld wordt aan laagdrempeligheid. Die botst echter met een basiskenmerk van hedendaagse cultuuruitingen, namelijk de verwachting van een minimale voorkennis over de geschiedenis van de kunst. Het politiek discours over kunstparticipatie gaat uit van de mogelijkheid van een zowel universele als onvoorwaardelijke inclusie die niet gekoppeld is aan een met de autonomie of complexiteit van het systeem verbonden regulering. Appreciatie van bepaalde vormen van hedendaagse kunst is geconditioneerd door en verbonden met een bepaalde vorm van intelligentie, van opleiding en zelfs, laten we heel eerlijk zijn, met het bezit van een aantal diploma’s. De meerderheid van de bevolking kan binnen deze premisse geen deel hebben aan meerdere aspecten van de kunstbeleving.
Daar in het sportpaleis moest ik vast stellen dat de fans van Clouseau wellicht tot de meerderheid van de bevolking behoorden en in massale aantallen aanwezig waren om hun mooie helden toe te juichen.
Ik stortte mij als een waanzinnige in het feestgewoel. Rondom mij was het Kempisch de voertaal. Een heerlijk boeventaaltje. Een aantal Kempische slagersdochters had mij zien komen. Ze hadden mij herkend omdat ik sinds kort weer op de televisie kom en weer een bekende Vlaming ben geworden. Een van die heerlijke meisjes had een waanzinnige blik in haar ogen. Zij brulde iets mijn oor: ‘mo, zie naa ne kie, do hemme naa wa, het Voske!’ Ik zelf ben opgegroeid in een uiterst proletarisch milieu. Van de weeromstuit vertoef ik graag in het gezelschap van mensen die een zekere ingetogenheid en het contemplatieve hoog in hun vaandel voeren. Maar ik besef dat ik nooit nog loskom van de stal waar ik geboren ben en ik dacht: ik ken deze mensen, dit is mijn volk, hier hoor ik thuis. Wanneer ik mij onder mensen van stand begeef is er nog steeds diep in mijn ziel die angst om door de mand te vallen, hoe bescheiden ik ook ben in mijn beoordeling van mijn eigen intellectuele capaciteiten. Ik ken bijvoorbeeld persoonlijk een schrijfster die ook nog op academische vlak een geduchte reputatie geniet en daar durf ik eerlijk gezegd nooit echt mijn mond tegen open doen. Bij de mensen daar in het sportpaleis bestond die angst om door de mand te vallen niet. Integendeel, ik kon gewoon mijzelf zijn. Ik kreeg al meteen een pint of vier in mijn poten geduwd. Dat komt omdat ik dus een bekende Vlaming ben en altijd sympathiek over kom bij de mensen. Weigeren kon, vanzelfsprekend, niet. Het waren van die halve liters in plastieken bekers. Daar lust ik eerlijk gezegd wel pap van. Na de zesde pils begon ik al enigszins scheel te kijken. Dat kwam ook door het optreden van Clouseau zelf. Ze stonden op een podium dat altijd maar in het rond draaide. Ook Koen zelf liep voortdurend van de ene kant van het sportpaleis naar de andere kant tot ik er op den duur compleet zot van werd. Ik wist niet goed waar eerst kijken. Het was een combinatie van een aantal factoren die mij in de war bracht: Koen die maar bleef in de rondte lopen, het heen en weer draaiende podium en ook het bier dus. In deze samenleving is een toestand nooit eenduidig maar altijd een combinatie van factoren en meestal ook paradoxaal. Maar in dit geval bezaten de factoren geen paradoxaal karakter maar hadden ze een sterk gelijkaardig en logisch karakter.
Mijn gedachten dwaalden alweer af. Laermans had het in zijn lezing ook gehad over het alles behalve flatterende zelfportret dat de kunst van vandaag ons voorhoudt. Ooit was kunst iets dat met schoonheid, geloof, hoop en liefde te maken had. Tegenwoordig confronteert kunst het individu bijna uitsluitend met een niet te remediëren affectieve en cognitieve eindigheid, waar ik het daarnet al over had. Wat vertellen kunstenaars ons vandaag: onze liefde zal samen met ons sterven. Daar worden de mensen dus ziek van, dat begrijpt u wel. Vandaar dat veel mensen opnieuw katholiek willen worden want Jezus heeft beloofd dat de liefde niet kan sterven en mensen horen dat soort dingen natuurlijk graag. Hier zag ik op een cerebrale wijze, ondanks mijn dronkenschap van dat moment, toch een parallel met de show van Clouseau daar op het podium en met de immense populariteit van die gasten: zij doen, in tegenstelling tot de hedendaagse kunstenaars, voortdurend of er niets aan de hand is, en dat hebben de mensen graag. Ook dat begrijpt u wel. Clouseau speelt liedjes die de mensen graag horen omdat die nu eenmaal niet uit duistere enigmatische klanken zijn opgebouwd maar uit elementen die voor de hand liggen, stijlelementen die hun degelijkheid bewezen hebben en eenvoudigweg voor het grijpen liggen in een schatkist die een eeuw van entertainmentmuziek bevat. En de mensen kennen die liedjes van op de radio. Dus die kunnen ze makkelijk meezingen. Waarom het ingewikkeld maken als het ook eenvoudig kan. Cultuurcritici in het algemeen geven vaak de voorkeur aan cultuuruitingen die niet op dingen bouwen die al vastliggen. De kunstenaar is voortdurend op zoek. Een kernbegrip in die zoektocht is contingentie, alweer een begrip dat ik dankzij professor Laermans leerde kennen die avond ervoor. Contingentie betekent in de eerste plaats toevalligheid, maar het gaat breder: het begrip betekent ook op zoek gaan naar iets wat noch noodzakelijk, noch onmogelijk en dus mogelijk is. Het kunstwerk dat binnen een proces van contingentie wordt geschapen wordt aldus iets dat als kunstwerk overtuigt door zichzelf binnen een zelf gecreëerde mogelijkheidshorizon als noodzakelijk voor te stellen. Toch worden er bij de creatie van het werk voortdurend selecties gemaakt en elke selectie betekent het uitsluiten van een alternatieve selectie. Iedere selectie betekent dus een inperken van vrijheid. Het lijkt onvoorstelbaar dit te moeten zeggen, maar in wezen is de kunstenaar niet vrij. In die zin staat de kunstenaar die wenst te ontdekken niet zover van een groep als Clouseau, hoewel de afstand immens lijkt. Ik durf het hier bijna niet te veronderstellen, maar misschien werd dit idee ook wel gewekt in het achterhoofd van artiesten die zich binnen het marktsegment wensen te bevinden dat zich richt tot de meerderheid van de bevolking. Misschien bestaat bij hen op intuïtieve of spontane manier het idee van de onvrijheid van de kunstenaar en denken zij: de kunstenaar is toch sowieso niet vrij, dat maakt dat het zowel zinvol als zinloos is op een contingente manier met kunst om te gaan, dus wij spelen gewoon een liedje dat de mensen graag horen en dat ze kennen van de radio en dat hen niet confronteert met een eindigheid. En op die manier verdienen we nog wat centen ook. Maar misschien ga ik het hier nu inderdaad echt wel te ver zoeken en willen die gasten van Clouseau zich alleen maar wat amuseren, zoals de meeste mensen. Ik ben ook zo iemand, geloof ik.

LUC DE VOS