DE OVERKANT

Aan de andere kant van het kanaal zag ik mijn vriend Rocky lopen. Hij was in diepe gedachten verzonken. Ik zwaaide en riep: ‘Hey, Rockyboy!’

Rocky ontwaakte als uit een droom. Hij was verheugd van mij te zien en zwaaide terug. Maar daar was het water van het kanaal dat ons scheidde. ‘Hey, Vos, hoe kom ik hier aan de overkant?’ Ik riep: ‘maar u bent al aan de overkant, Rocky!’
Een eind verder op de brug der zuchten ontmoetten wij elkander. ‘Gij sprak de waarheid, Vos,’ zei Rocky. ‘Ik was al aan de overkant maar ik wist het niet. Telkens gaan wij weer ergens heen vanuit een vertrekpositie die wij het hier en het heden noemen. Maar misschien is het hier en het heden reeds de plek waar wij willen aankomen, Vos.’ ‘Maar Rocky, ik zei dat maar om te lachen, en zeker niet om een filosofisch debat te initiëren. Het betreft hier een oude mop. Net zoals die mop van die gast met zijn hond die dit dier naar de overkant van het kanaal liet zwemmen. Maar net toen die bijna aan de overkant was, toen kon die hond niet meer en toen is hij moeten terugkeren en terug naar de oever gezwommen waar hij vandaan kwam.’ Rocky zei: ‘die hond had dus beter gewoon doorgezwommen naar de overkant, dan was het helemaal zover niet geweest, als wanneer indien hij had teruggekeerd van waar hij vandaan kwam.’ ‘Wat u nu zegt, Rocky, is inderdaad niet helemaal correct Nederlands maar ik begrijp waar gij naartoe wilt en dat is het voornaamste, dat er geen onbegrip heerst en geen misverstanden bestaan tussen de mensen, dat is al een voorwaarde op zich voor het geluk dat wij nastreven.’ Rocky sprak: ‘Wij moeten inderdaad content zijn met wat we hebben, beter één vogel in de hand dan tien in de lucht. Hebt u nog iets te wensen, Vos?’ Ik zei: ‘neen, Rocky, ik wens niets meer in dit leven. Mijn streven is het om niet te veel in het vizier te lopen en zo weinig mogelijk onnozeliteiten uit te halen, zodat de mensen niet kwaad zijn op mij, want de mensen zijn al heel veel kwaad geweest op mij. Zonder dat ik er iets kon aan doen. Affronten dat ik al opgelopen heb! Ik stond vorige week nog in een naftestation en daar zag ik een schone film liggen op DVD. Het was de film ‘Max’ met Jacques Vermeire, van tien jaar geleden of zoiets. Die film kostte maar 4.99 euro. De verleiding was groot om mij dit cinemascopisch document aan te schaffen, maar toch, uit eerlijke schaamte dierf ik dit door de kritiek neergesabelde werk niet te kopen. Ik durf dat tegen niemand te zeggen maar ik heb Vermeire heel mijn leven lang een warm hart toegedragen. Ik moet zijn dwaze muil nog maar gezien hebben of ik lig al in een deuk. Ik ken hem al meer dan dertig jaar, van toen hij nog niet beroemd was. Vroeger in de jaren zeventig was hij de zanger van een popgroepje, geloof het of niet, maar zoek het anders even op in Wikipedia, dat staat boordevol met betrouwbare informatie, en dat popgroepje dat heette Kabiaar, echt waar, niet kaviaar maar: Kabiaar. Ze speelden van die lollige kleinkunst. En toen had hij ook al zulk een dwaze muil. Twintig jaar later zag ik die zanger van Kabiaar opduiken bij FC De Kampioenen, en ik dacht: dat is die vent met zijn dwaze muil van vroeger. Hij speelde dus DDT, de garagist, en ik moest daar nu toch mee lachen, maar mee lachen! Dat was niet meer normaal, vooral wanneer hij op het einde van elke aflevering dat café binnenkomt en roept: “Het is niet waar, hé!” Daar zat ik altijd op te wachten, deze zomer nog bij de zoveelste herhaling van de Kampioenen, tot hij dat riep. En dan zetten ze het beeld stil en wordt die dwaze muil van Jacques als het ware bevroren ten teken dat het gedaan is, een volmaakt heldere afronding van een aantal grappige misverstanden die werden gecreëerd en op het einde worden rechtgezet. Maar altijd is DDT de dupe, de sukkelaar, en daar moet ik nu toch mee lachen, Rocky. Maar tegen niemand zeggen, hé! Ik vind trouwens die nieuwe single van Zornik ook helemaal niet mis.’
Rocky sprak tenslotte: ‘Vos, het wordt tijd dat gij een keer volwassen wordt.’

LUC DE VOS