ANTWERPEN, VERVLOEKTE STAD

Ik trok vorige zaterdag naar de Vooruit om er samen met mijn medemensen deel te nemen aan het wereldvermaarde Studio Brussel-feest. Ik ben er eerlijk gezegd nog niet goed van. Al die schone, intelligente jonge mensen. Ik word er zo dood en doodmoe van.

Men zou er op den duur naar verlangen iemand te ontmoeten die saai, onaantrekkelijk en bepaald oppervlakkig is. Vooral die gesprekken zijn zo vermoeiend. Ik wil altijd iets uitleggen wat niet uit te leggen valt. In een poging om iets interessants te verklaren maak ik het altijd veel te moeilijk. Ik heb het al vaak meegemaakt dat ik op den duur bij wijze van spreken begon te redetwisten over het geslacht der engelen. De mensen hebben ook geen belangstelling meer voor de dingen. De dingen hebben ook geen naam meer. Dat stuit mij tegen de borst. Magnus, dat is die groep van Tom Barman en CJ Bolland. Ik las in de gazet dat Tom Barman wel iets heeft met Latijnse namen. Eerst zijn groep dEUS en dan nu dat nieuwe project dus onder de naam Magnus, zo stond er. Weet dan niemand nog iets? Magnus is de meest voorkomende voornaam in Scandinavië. Met Latijn heeft dat niets te maken. Heeft dan niemand ooit gehoord van bijvoorbeeld Magnus Magnusson? Het is toch om zot te worden. Ben ik de enige die nog iets weet?
Ik stond met een levensgrote pils in mijn hand wat onnozel te doen op de dansvloer terwijl Barman en Bolland plaatjes draaiden. Er kwam plots een meisje naar me toe. Ze brulde in mijn oor: ‘kom met mij mee. Ik moet u van alles vertellen, over mijn leven onder andere, hier in deze zaal is het te druk. We gaan hier achter de zaal wat aan dat water staan.’ Dat water dat was dus wel de Schelde, die heilige rivier. Maar hoe kon ik dat aan dat meisje verklaren, dat ik het belangrijk vond dat dit water een naam had, dat dit water hier al was voor wij bestonden en dat deze rivier hier ook zou zijn lang nadat wij verdwenen zouden zijn, dat zelfs deze wateren hier nog zouden stromen wanneer er van de mensheid zelf geen sprake meer zou zijn. Daarover dacht ik na, terwijl ik achter dat prachtige meisje naar buiten liep. Het was toch om zot te worden. Ik dacht na over het verleden en de toekomst en zij, dit mens van vlees en bloed, leefde in het heden.
Aan het water zei ze dat ze verliefd was op Barman. Ja, wie niet, dacht ik.
‘Ik weet het niet,’ zo sprak zij, ‘maar ik heb iets met Antwerpenaars, het zijn allemaal van die stoere gasten, van die vrijbuiters. In Gent wonen er alleen maar zwakke, twijfelende mensen. Alleen al dat accent van Barman, het is om te smelten. Wat moet ik doen? Vosje, kunt ge hem een keer bellen voor mij alstublieft? Ik zal u eeuwig dankbaar zijn.’
Ik zei naar waarheid dat ik geen mobiel telefoontoestel bezat, noch zomaar het telefoonnummer van de heer Barman te voorschijn kon toveren. Dit lieve meisje weigerde mij te geloven en ging verstoord van mij heen, haar noodlot tegemoet.
Ik stond daar nu alleen naar het water te staren terwijl binnen in de Vooruit de wereld verder woedde. Ik moest denken aan die fotograaf van een populair weekblad die ooit een keer een foto van mij kwam nemen. Zoals u misschien weet ben ik een zanger van levensliederen en soms moet ik dan met mijn foto in één of andere gazet gaan staan, kwestie van wat aandacht te vragen voor de cultuurproducten die ik van tijd tot tijd op de vrije markt gooi. Die fotograaf was echt wel een typische Antwerpenaar, nog Antwerpser dan de Strangers. We stonden op diezelfde plaats, daar achter de Vooruit aan de Schelde. In dat smeuïge, guitige Antwerps van hem sprak hij mij toe: ‘alei Vos, goat ier an da woater stoan, da goa schuun zaain op fotoo.’ Ik meende deze goede welwillende man er toch te moeten op wijzen dat dit water de rivier de Schelde was, niet zomaar het water. Dat dit ding een naam had.
Hij sprak: ‘Alei Vos, zwaanst naa nie. Da kan nie. Da ies de Tschelt nie. Tschelt, da ies baa oens in Aantwaarpe joeng!’
Hoe kon ik nu beginnen uit te leggen dat Scaldis Flux ontspringt in Noord-Frankrijk en hier in Gent haar zuster de Leie ontmoet en pas in Antwerpen die machtige, brede stroom wordt waar de Antwerpenaars terecht trots op zijn. Ja, ze hebben veel om trots op te zijn, de Antwerpenaars. Vooral die dierentuin, dat hebben wij hier niet in Gent. En die dierentuin zit vol met apen. Alle soorten apen: gibbons, mandrils, lemuren, bavianen, orangs-oetans, slingerapen, neusapen. Noem mij een aap en ik kan u verzekeren: in Antwerpen hebben ze die aap.

LUC DE VOS