EEN SPEELTUIN

Er was ergens een afscheid waar ik getuige mocht van zijn. Zelf ben ik gestopt met afscheid nemen. Ik kan er niet meer tegen.

Het was op de laatste schooldag, twee maanden geleden. Er werd een plechtigheid gehouden in de ontmoetingszaal van de school en er werden toespraken gehouden en ik was daar als vader van mijn kind aanwezig. Zonder het zelf te willen was ik plots getuige van een tafereel dat zich voor mijn neus ontspon en waarin een meisje van twaalf jaar afscheid nam van een van haar leraressen. Zij moesten veel van elkander houden want zij huilden beiden bittere tranen. Ze waren in een innige omhelzing verzonken. Ik was niet in staat mijn blik van hen af te wenden en ik voelde mij een indringer in hun innige moment. Schaamte en verrukking bevochten elkaar in mijn ziel. Het was de verrukking die het won. Verrukking, inderdaad. Een jaar lang hadden deze jonge vrouwen lief en leed gedeeld, samen hadden zij koude winterochtenden doorgebracht en de eerste lentezonnestralen geproefd. Een jaar lang hadden zij zich vol ernst en ijver aan de studie gewijd. Het was een vruchtbaar jaar geweest waarin zij elkander door en door hadden leren kennen en voor elkander een diepe waardering hadden leren koesteren. Met resultaten of examens had dit niets te maken. Dat soort noodwendigheden hadden deze jonge vrouwen er bij genomen, zonder veel klagen. Integendeel. Beiden beseften zij dat de school een ontmoetingsplaats was waar aan jonge mensen volop kansen werden geboden om zich te ontwikkelen, de wetenschap te leren ontdekken, te leren in wat voor een wonderlijke wereld van vernuft wij leven. Maar vooral beseften zij dat het er in die grote gemeenschap in de eerste plaats op aan kwam jonge mensen elkander te laten ontmoeten, een gemeenschap te bouwen, banden te smeden, zelfs banden van iets wat ik liefde zou durven noemen. Hoe bitter plots waren mijn gevoelens op dat zelfde ogenblik. Mijn verrukking maakte plaats voor een intense droefheid. Geluk was inderdaad iets voor vrouwen en kinderen, dat zag ik daar en toen en dat had ik al dikwijls mogen ervaren. Ik had tot mijn spijt nooit dit soort afscheid mogen meemaken. Ik was altijd blij dat ik er van af was, van dat suffe schoolse gezwets waar ik niet in geloofde. Mijn leraren waren ook blij dat ze er van af waren van mij, dat zag ik wel hun ogen. Ik ben naar school gegaan van mijn drie jaar tot mijn tweeëntwintig. Geen enkele dag op school heb ik werkelijk een leven geleefd dat die naam mocht hebben. Het was een gezwoeg en getob van het begin tot het einde. Liever was ik altijd thuis gebleven. Misschien lag het aan het onderwijs van die dagen. De kern van de boodschap was: wanneer u nu uw best niet doet, staan er u ongelofelijk moeilijke toestanden in het verschiet in verband met het niet behalen van een diploma. Van in het eerste studiejaar reeds heerste er een doemsfeer die gevoelige mensen zoals ik totaal verlamde. Dat was het rare. Ik was in wezen helemaal geen gevoelige jongen. Ik was een boerenzoon. Ik besefte reeds vroeg in mijn leven dat wij dienden te werken voor ons geluk. Maar het geluk was het streefdoel, niet de arbeid zelf, hoewel er ook in de arbeid zelf een geluk verborgen lag. Maar de arbeid was slechts een middel, een mogelijkheid tot het stichten van het feest dat het leven diende te zijn. Daar stuurden ze in die scholen die ik bezocht niet op aan.
Ik denk vaak na over het ideale onderwijs, omdat ik het zelf nooit mocht genieten. Catullus, Augustinus, ook Rousseau schreven er over, eeuwen geleden. De kern hunner betogen luiden hetzelfde: laat onderwijs geen boodschap voor later prediken. Laat het een tuin zijn waarin jonge mensen mogen spelen.
Wij moeten niets verwachten van onze kinderen. Het woord zelf zegt het al, ‘verwachten!’ Alsof wij op iets moeten wachten dat er nu nog niet is. De jeugd van onze kinderen is er nu. We zijn altijd maar onderweg. We zijn hier zo kort. Laat het onderwijs alstublieft geen voorbereiding zijn op iets onduidelijks dat in de toekomst ligt.
Ik droom van een lerares, een strenge lerares wiskunde, met een korte rok aan en zwarte nylon kousen die voor de klas gaat staan en zegt: ‘jongens en meisjes, het is nu maandagochtend, we gaan moeilijke oefeningen doen, met integralen. Dit is onze plicht. Dit doen wij omdat wij geloven dat het menselijke ras naar het hoogste streeft. Maar kijk nu eerst een keer naar mijn benen, deze in die minirok en zijden kousen gehulde benen. Deze zijn de enige waarheid op aarde.’

LUC DE VOS