HIER LEVEN GEEN WORMEN EN ADELAARS

En waarom ben je dan eigenlijk toch naar Vlaanderen gekomen, zo vroeg ik aan Furuholmen die ik had leren kennen in ons gemeentelijk zwembad alwaar hij redder was.

Nu ja, vroeger was ik in Noorwegen een gevierd schansspringer, sprak hij. Jongen, schansspringen dat ik kon, zo mooi en zo ver, dat kun jij je niet voorstellen. En dan die heerlijke vrieslucht in mijn neusgaten en die ontembare vergezichten als ik door het zwerk vloog met in de verte die eenzame fjorden met op de hellingen die kudden van brommende en beurelende rendieren en dat vriendelijke, eeuwig lachende Lappenvolk. Maar op een dag ben ik eens heel onoplettend tijdens een trainingsvlucht boven op een eland geland die daar toevallig voorbijkwam en nadien, toen durfde ik niet meer, de angst voor het onwaarschijnlijke waarschijnlijke, begrijp je. Dat was het einde. En dan moet je verder. Eerst was ik robbenjager geworden op Spitsbergen maar dat mocht op den duur niet meer van Greenpeace. Jonge jongens, wat haatte ik toch die rotrobben met hun kleinzerig gemekker en hun smekende oogjes ! Dan heb ik nog een tijdje bij Volvo aan de lopende band gewerkt want ik wist ineens niet meer van welk hout pijlen te maken, en daarna heb ik me dus als het ware met hart en ziel op de filosofie gestort want ik kon de vervloekte onzin van de in Noorwegen ongelooflijk populaire filosofen Frederiksen en Sjostrom op den duur niet meer harden. Overal in de media doken ze op, je kon geen weekblad meer openslaan of daar blikten ze je al in het gezicht met hun blinkende ratteogen. Juichend deden ze kond van hun ontdekking dat alles ten onder gaat en dat er geen hoop en troost bestaat, zelfs niet voor hen die het aandurven te hopen en troost te zoeken, want dat zijn de grootste eikels, zo luidde het kort samengevat. En toen schreef ik dus als tegengif die geruchtmakende historiografische ideeënroman “Das Boot” over de ondergang van de Titanic met die beroemde sleutelpassage waarin het orkest blijft doorspelen als het schip reeds slagzij maakt en waarbij ik op een handig literaire manier de stelling poneer dat het even krankzinnig zou zijn niet door te spelen als wel door te spelen omdat in de waanzin en de ondergang ons toch de hoop en de troost ter beschikking staan en wat je hebt, dat heb je. De hoop en het geloof zijn feiten, net zoals het verdriet en de dood feiten zijn en de feiten, daar kun je niet om heen, die dient men te aanvaarden, daar komt het zowat op neer, snap je. Kortom, ik wilde mijn volk opnieuw een toekomst schenken die hen door figuren als Frederiksen en Sjostrom werd ontzegd en tegelijk het genre van de ideeënroman opnieuw leven inblazen want die eeuwige ego-documenten daar was de massa wel op uitgekeken ondertussen, zo overwoog ik terecht. Het Noorse volk zou een zucht van verlichting slaken en mijn werk op gejuich onthalen, had ik gehoopt. Doch mijn vijanden van de pers hadden het over puberaal taalgebruik en amateur-filosofie, een worm die zich wou meten met Ibsen en zo en bovendien vonden ze de metafoor van het orkest op de Titanic achterhaald.
( Dat is ook niet moeilijk met zo’n stom verhaal dat ik, ik dus, De Vos, al duizend keer had gehoord en dat bovendien niet waar was, zo overdacht ik ondertussen gekweld. Ik bedoel, dat kan dus niet, viool zitten spelen terwijl de wereld vergaat en vrouwen en kinderen verzuipen in de Ijszee, dat moet ik eerst een keer zelf meemaken voor ik dat geloof.)
Doch Furuholmen vervolgde alweer zijn hopeloos vermoeiende uiteenzetting en ik had er al veel spijt van dat ik hem iets had gevraagd : Ja, Vos, om een lang verhaal kort te maken, toen heb ik eens heel hard nagedacht en uiteindelijk besloten om naar Vlaanderen te verhuizen want in Vlaanderen zijn ze allemaal katholiek en iedereen is er gelijk voor de wet. Hier leven geen wormen en adelaars, men aanvaardt elkander in nederigheid en in het besef van de eigen onvolmaaktheid. Ik bedoel, dat is eens zo makkelijk, dan hoef je niet constant heen en weer te rennen om van alles te bewijzen.

LUC DE VOS