DE KINDEREN VAN SATAN

Ik had ooit eens een goed idee voor een debuutroman, jaren geleden al, toen ik nog bitter jong was en op school zat en ik het nog allemaal vreselijk zag zitten.

Dat was in de tijd dat debuutromans nogal in waren en iedereen in mijn klas, aangestoken door het succes van de debutantenbundel Prachtige wilde godenkinderen met bulderdrang, zich ook wel eens op het pad van de literatuur wilde begeven met in het achterhoofd de hoopvolle gedachte : dat kan ik, lieve heer Jezus nog aan toe, ook !
In die tijd verslond ik met genot en vreugde de werken van ene mevrouw Auel, die zich toespitste op het uiteenzetten van het dagelijkse leven ten tijde van de oertijd door middel van succesvolle romans als De mammoetjagers, De Iguanodons in het veld en Godzilla, ondergang en heropstanding.
Van lieverlee ging het hele gedoe mijn bestaan beheersen in die mate dat ik nauwelijks nog communiceerde met mijn huisgenoten, laat staan met de rest van de liefdeloze buitenwereld. Daardoor ook kwam het dat ik al snel mijn studie oudheidkunde die ik intussen had aangevat voor bekeken hield omdat er naar mijn oordeel binnen het lessenpakket werd voorbijgegaan aan het mythische, ja zelfs mystieke karakter van de periode. Men richtte zich vooral op een nogal fletse exact-wetenschappelijke aanpak waar ik bovendien geen bal van snapte. Geen aandacht werd besteed aan de vraag : waar ligt de essentie van het ontstaan van de mens en hoe komt het dat de geschiedenis der mensheid is zoals ze is ?
De stelling waar ik van uitging luidde : toeval bestaat niet en alles heeft een oorzaak. Het komt er dus op aan overal parallellen, in het mooiste geval zelfs complotten te ontdekken.
Zo kwam ik op een dag, na eeuwig hard nadenken, tot de conclusie dat ook het mysterieuze plotse verdwijnen van de Neanderthalmens en het daaropvolgende succes van de homo sapiens, beide mensensoorten die aanvankelijk vreedzaam naast elkander leefden, geen toeval kon zijn. Ineens was ik er vast van overtuigd dat de Neanderthaler op een systematische, wellicht georganiseerde manier was uitgeroeid en door wie anders dan de homo sapiens die dus in beginsel een massamoordenaar was, wat inderdaad door zijn latere geschiedenis werd bevestigd.
Nu ja, wat die debuutroman betreft, daarover zou het dus gaan, over de verschrikkelijke vaststelling dat de mens gedoemd is om te vernietigen en uiteindelijk zichzelf te vernietigen en dat dit wellicht, zo dacht ik in mijn verwarde geest, een complot was van de duivel tegen de schepping van God zodat ik ook al een titel had voor mijn debuutroman : De kinderen van Satan.
Het boek zou meteen ook het einde betekenen van alle filosofieën omdat alles wat ooit over het mens-zijn was bedacht en geschreven futiel zou blijken in het licht van mijn demonische complottheorie.
Ik was al flink opgeschoten in het drieënvijftigste hoofdstuk, dat handelde over het ontstaan van de wetenschap, over hoe ook de wetenschap een vergiftigd geschenk was van die arglistige Satan, enkel bedoeld om de mensheid nog dieper in het verderf te storten, toen ik, in een moment van ontspanning, op de televisie het meisje Anja een lied zag vertolken dat handelde over een jongen voor wie zij voor het eerst in haar leven de liefde had gevoeld en dat Jaapje heette, maar die jongen had geen oog voor dat eenvoudig zangeresje. Het refrein van dat lied, dat op een allesomvattende manier haar wanhoop omschreef, dat ging van : “Al ben ik niet je ware, en vind je mij een rare, al heb ik een doodgewone snoet en draag ik niet dat sjieke ondergoed, doe me toch eens een lolletje en streel eens over mijn bolletje, dan kruip ik wel weer in mijn holletje”.
Eigenlijk gaat dit lied ook over mijzelf, dacht ik toen, ik ben een knutselaar die moet leven zonder de liefde. Debuutromans schrijven, dat kan iedereen en dat is ook mijn taak niet.
Sindsdien ben ik ex-schrijver en tracht ik aan de bak te komen als popmuzikant, want dan heb je af en toe nog eens lol.

LUC DE VOS