Luc De Vos, kruipt in de huid van ILJA LEONARD PFEIJFFER

Zij kolkte mij midscheeps aan de hand van Liguriana tipica, als daar zijn: zwellende tieten met tepels als dampende wulken. Zena Leonardini, pijpster van ambacht en met volle teugen. Mijn klaarkomst was nakend, in dit stinkhol in Vicco della Croce Bianca, duistere stille steeg, ter ontratting aanbevolen.

Zena werkte in het zwart, van havikstraan blonk haar bitchesgeslacht. Niet voor niets ben ik met dubbele punt: graecus, graaier, sexus nexus te Genua vanwaar Columbo op zoek ging naar de kip met de gouden eieren en indianen ontdekte die zich afvroegen: zijn wij ontdekt? Mijn trekspoor voerde zuidwaarts naar de maalstroom in het omgekeerde Arctica. Zena mazzelde mij goed en ragde mij dol. Nu zou het neuken een aanvang nemen. In den beginne van de aanvang was het woord en het woord werd vlees, en het vlees was liefde en de liefde werd nomos, dat is de wet: alzo sprak Sjonnie uit de buurt van de Jordaan, die ouwe baggerbak. Neen, niet die Johannes de Sloper, die andere aarsaanbidder. Sjon, de apocalypticus, epicalepticus, dat bedoel ik te zeggen. Maar wat mij puzzelde was de natuur van haar spel, die Heettiettische Helena, ontvoerd uit het eiland van Pelops. In de spiegels van haar ogen zag ik de labyrinthen van deze stad, die mij zwangerden van homesick naar barenswee. Want dit was liefde, echte ware klote-tering-kutliefde! Met mijn runderkop dwaalde ik door haar mazen waar ik wankelde en haar draden werden een web, waar niets meer zeker was en alles wemelde van de Atlas tot aan de muren van Troje. Ik ramde mij zwalpend doorheen haar gulden vlies, hetgeen mijn hersenpan duizelingwekkend spleet. Zij was stil als een zwaan die drijft op de Shannon. Onder mijn bierbalg zuchtte ze van amore we zijn verlore. Want deze hoer had een pooier en het was een klootzak. Ik wil mijn poen, zo sprak deze Hephaistos, van aambeeld verstoken. Hij had sterke armen zoals elke smid, en onderontwikkelde benen. Ik, de Ares, bedroog de dwerg met zijn Aphrodite want wij waren niet langer van de aarde, tot Olympus klimmend. Ik sleepte haar in heimelijkheid naar mijn eigen hol en deze pooier sprak: ‘ik grijp je, ik ram je harses tot moes, noordwesterling, hier gelden de wetten van het vlees en het ongerijmde van Afrika’s woestenij.’ Maar amor vincit omnia. Gedreven door erotica in een neuronenstorm wachtte ik hem op in de Vico ai Quattro Canti di San Francesco, waar zelfs op het middaguur de zon niet doordringt. Toen ik mijn mes door zijn keel joeg en hij gorgelend kotsend ter aarde viel en aan mijn voeten stierf, doorvoer mij de gedachte: dit is je ware ontratting. Voortaan behoorde ook ik tot de onzuiveren, in deze ketel van verderf. Op radio Sampdoria zong de allesomvattende Ringo: wij allen leven in een gele soepterrien, gele soepterrien, gele soepterrien!

LUC DE VOS